Snel zoeken:
322 Dopen, waarom eigenlijk? (22)

Deze artikelenserie over de doop heeft in de jaren 1977 tot 1979 in de Bode des heils gestaan. Het is een serie van 25 artikelen die speciaal geschreven werden voor jonge mensen.

Toegang tot het huis van God?

Zij, die de huisdoop voorstaan, beschouwen deze instelling niet alleen als de deur tot het koninkrijk der hemelen, maar ook als de toegang tot het huis van God. Daarbij denken ze niet aan de gemeente als het huis zoals het door God of door de Here Jezus wordt gebouwd, maar aan het huis zoals het door het werk van mensen wordt tot stand gebracht.
Voor hen, die met deze materie onbekend zijn, wil ik deze twee aspekten kort toelichten.

Twee aspekten van het huis

In Matth. 16: 18 lezen we de woorden van de Here Jezus, dat Hij zijn gemeente bouwen zal. In Ef. 2: 20 22 is sprake van de gemeente als een gebouw of tempel waarvan de apostelen en profeten het fundament vormen en Jezus Christus Zelf de hoeksteen is. En in 1 Petr. 2: 4,5 wordt van de gelovigen gezegd:
'komende tot hem (Christus), een levende steen, door mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren, kostbaar, wordt ook gijzelf als levende stenen gebouwd, een geestelijk huis'.
Deze teksten spreken over de gemeente als het huis dat door God (of door de Here Jezus) gebouwd wordt en dat enkel uit gelovigen bestaat.
Van verkeerd 'materiaal' is hier geen sprake.
In 1 Kor. 3: 9 15 vinden we het tweede aspekt. Ook hier gaat het over de gemeente als het gebouw van God. Maar in dit gedeelte vinden we de mens als bouwer ingeschakeld. Paulus zelf heeft als een wijs bouwmeester het fundament gelegd en dat fundament is Christus. Hij heeft Christus verkondigd. Maar nu bouwen anderen daarop voort. Ernstig vermaant de apostel deze bouwers om toe te zien hoe ze bouwen. Hij onderscheidt daarbij twee mogelijkheden:
'Als nu iemand op dit fundament bouwt: goud, zilver, kostbare stenen, hout, hooi, stro ieders werk zal openbaar worden.
Want de dag zal het aan het licht brengen, omdat hij in vuur geopenbaard wordt, en hoe ieders werk is, zal het vuur beproeven'.
Er is dus de mogelijkheid om te bouwen met materiaal, dat de vuurproef kan doorstaan, maar er kan ook gebouwd worden met ondeugdelijk materiaal, dat .door het vuur verteerd wordt.

Even terloops

Los van de doopkwestie wil ik even ingaan op de vraag wat hier met dit materiaal bedoeld wordt Duidelijk is, dat we niet zonder meer mogen denken aan toevoegen van gelovigen enerzijds, die dan voorgesteld zouden worden door goud, zilver en kostbare stenen en aan ongelovigen anderzijds die met de termen hout, hooi en stro zouden worden aangeduid. Het gaat namelijk om iemands werk en daarbij zijn schakeringen mogelijk. We zullen te denken hebben aan de prediking, aan gedrag te midden van de gemeente, aan het vasthouden van beginselen, enz. Maar het resultaat daarvan is dat de gemeente gevormd wordt, dat mensen toegevoegd worden en op een bepaalde wijze in het geheel gaan funktioneren. Hoewel het daar niet enkel betrekking op heeft, ziet het er toch ook op dat gelovigen en ongelovigen (naam christenen) toegevoegd worden. We kunnen hier een vergelijking maken met het zaaien van goed zaad of van onkruid zoals de Heer dat voorstelt in de gelijkenis van het onkruid onder de tarwe. Dat zaaien ziet op de prediking. Het goede zaad is het Woord. Maar in die gelijkenis wordt het goede zaad de zonen van het koninkrijk genoemd. Daaruit volgt, dat het Woord en dat wat het Woord bewerkt~ vereenzelvigd worden.

Het ene gebouw ruimer dan het andere

Enerzijds werkt God door zijn Geest aan de harten van de mensen en doet het gepredikte Woord wortel schieten. Dode zondaars worden zo gevormd tot levende stenen, die de tempel van God of het huis van God vormen. Het prediken geschiedt echter door de mens en dat kan meer of minder zuiver gebeuren, en de opvang van hen die belijden volgelingen van Jezus Christus te willen worden is eveneens een zaak van de mens evenals het verdere onderricht. Hier kan men met voorzichtigheid en in diepe afhankelijkheid van de Heer mee bezig zijn, het kan ook nonchalant gebeuren.
Daarmee is gegeven dat het gebouw zoals het hier zichtbaar op aarde tot stand komt door het werk van de mens ruimer of groter is dan het geestelijke gebouw dat God opricht. Zodra de mens ingeschakeld is, is de mogelijkheid van onzuiverheid aanwezig.
Dit aspekt van de gemeente als gebouw komt wat de omvang betreft vrijwel overeen met dat van het koninkrijk der hemelen. En met dit aspekt verbindt men nu de doop.

Is de doop de deur tot het huis?

Men acht de doop de toegangsdeur tot het huis zoals de mens het bouwt en niet zoals God het tot stand brengt. Hier nu beginnen de moeilijkheden. Ten eerste staat er nergens dat de doop iets met het huis van God in welk aspekt ook te maken heeft. Men is hier van konklusies afhankelijk.
Ten tweede kan men de vraag stellen of de doop alleen die deur vormt. Hoort daar geen belijdenis bij? Geen bekering.
Nu zou dit allemaal nog niet zo erg zijn als men er maar van uitging dat het gebouw zoals dit door toedoen van de mens tot stand komt identiek behoort te zijn met het gebouw zoals God het opricht. Dan zou men kunnen stellen dat het werk van God met het innerlijke en geestelijke te maken heeft en dat het werk dat de mens mag verrichten daar de uiterlijke manifestatie van geeft. Maar zo ligt het niet.
Men gaat er eenvoudig van uit dat het gebouw zoals de mens het optrekt noodzakelijkerwijs ruimer moet zijn dan het huis dat God uit levende stenen bouwt.
Het feit, dat iemand deel kan uitmaken van het huis door mensen gebouwd, zonder dat hij een ware gelovige is, wordt als normaal beschouwd. En daarachter zit dan de gedachte dat iemand dus niet perse een gelovige behoeft te zijn om gedoopt te kunnen worden.

Is het verschil normaal?

We moeten niet vergeten, dat de voorstanders van de huisdoop dit verschil in aspekt zo benadrukken teneinde zich daarop te kunnen baseren ik zeg niet dat dit kwaadwillig gebeurt om kinderen die nog niet tot geloof gekomen zijn, toe te voegen aan het huis van God.
De twee verschillende aspekten van het gebouw zijn een bijbels gegeven. Dit is normaal. Maar dat de beide aspekten elkaar wat de grootte van het huis betreft niet dekken is niet normaal.
Het is niet normaal dat wij als menselijke bouwers met hout, hooi en stro komen aandragen. Paulus zegt uitdrukkelijk dat we moeten toezien hoe we bouwen en uit het feit dat het vuur het hout, het hooi en het stro verbrandt, volgt duidelijk dat dit materiaal niet aangebracht had moeten worden.
Men kan stellen dat aan het werk van de mens nu eenmaal altijd onvolkomenheden zullen kleven en dat is waar. Maar geestelijk gezien is het toevoegen van ondeugdelijk materiaal nooit als normaal te beschouwen en het mag nooit een grond zijn voor ons handelen, of zelfs maar een rol spelen bij de motivering van ons handelen.
Het dopen van zuigelingen betekent naar de opvatting van hen die de huisdoop voorstaan dat men hen toevoegt aan het huis van God. Dat betekent dus dat men personen toevoegt van wie men met zekerheid weet, dat ze op dat moment nog geen levende stenen vormen, tenzij de geboorte uit gelovige ouders automatisch de wedergeboorte inhoudt.
Gezien Joh. 1: 12 en 13 zal geen enkele voorstander va n de huisdoop dit laatste beweren. Wie de huisdoop praktiseert maakt er zich naar zijn eigen opvatting van de draagwijdte van de doop dus schuldig aan dat het huis van God zoals dat door onze aktiviteit tot stand komt in de wereld niet identiek is met het huis zoals God het bouwt door zijn Geest en Woord. En dat gebeurt niet onbewust maar weloverwogen.

Brengt de doop ons op een plaats van zegen?

Nauw verwant met de hierboven gewraakte gedachtengang is de idee, dat de doop ons brengt op een plaats van zegen. En al weer vragen we tevergeefs: 'Waar staat dat'?, want het staat nergens.
Alweer zijn we afhankelijk van afgeleide konklusies. En opnieuw kunnen we naar voren brengen: Veronderstel dat het juist is, is het dan de doop alleen, die ons op die plaats, brengt? Of hoort de bekering daar ook toe? En nemen onze kleine kinderen, die zich nog niet bekeren kunnen, deze plaats alleen in als ze een bepaalde handeling ondergaan9 Hebben ze anders geen deel aan deze plaats van zegen? Brengt de geboorte uit christelijke ouders hen niet op die plaats? Dat die geboorte hun niet het leven uit God schenkt, niet de zegeningen in Christus in de hemelse gewesten, dat zijn we allemaal met elkaar eens. Maar nemen onze kinderen op aarde geen plaats van zegen in tenzij door een uiterlijke handeling? Is hier de geboorte niet voldoende? Want wat verstaat men onder die zegen, die aan die plaats gebonden is? Laten zij, die de huisdoop voorstaan nu eens konkreet aangeven wat de zegen van die plaats is waar ze het over hebben, dan zullen ze zien dat de doop wat onze kinderen betreft niets met die zegen te maken heeft. Onze kinderen groeien op onder de 'beademing' van Gods Woord, dat is een zegen. Ze groeien op in een sfeer waar met God rekening gehouden wordt, dat is een zegen. Maar... dat heeft niets met het al of niet gedoopt zijn te maken.

Geheiligd door het huwelijk

In dit verband wil ik wijzen op een tekst, die heel dikwijls tot staving van de huisdoop aangehaald wordt, maar die er juist tegen getuigt, en wel 1 Kor. 7: 14: ..Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd door de broeder: anders toch waren uw kinderen onruin, maar nu zijn zij heilig'.

In de tijd van Ezra hadden vele Israëlieten zich vrouwen genomen uit de volken en daarbij kinderen verwekt. Toen Ezra zich daarover verootmoedigde sprak een zekere Sechanja:
'Wij zijn ontrouw geweest jegens onze God... Laat ons dan nu een verbond sluiten met onze God, dat wij alle vrouwen met de uit haar geboren kinderen zullen wegzenden... Laat er gehandeld worden volgens de wet' (Ezra 10: 2,3). Naar dit woord werd gehandeld, de vrouwen en de uit haar geboren kinderen werden weggezonden.
Toen het evangelie aan de heidenen verkondigd werd, deed zich het geval voor, dat in een huwelijk soms slechts een van de beide huwelijkspartners tot bekering kwam. Moest een bekeerde man nu zijn vrouw en kinderen verstoten, net als onder de wet? En als het de vrouw gold, moest zij haar man verlaten? Nee... want in tegenstelling tot Israël gold voor deze verhouding dat de ongelovige man geheiligd is door de vrouw. Het woord 'heilig' betekent 'afgezonderd'. Het is belangrijke deze grondbetekenis van het woord goed te zien. Onder Israël werden de vaten bij de tabernakel, het altaar, het wasvat, enz., geheiligd, dat wil zeggen van andere zaken afgezonderd tot de dienst van God. Het woord zegt op zichzelf dus niets van een innerlijke geestelijke toestand. Heel duidelijk blijkt dit uit Jeremia 51: 28 waar sprake is van volkeren die geheiligd moeten worden tot de strijd tegen Babel. Slechts als er sprake is van geheiligd zijn in Jezus Christus houdt dit in, dat zij die geheiligd zijn leven uit God hebben omdat apartstellen in Jezus Christus niet zonder bezit van dit leven kan plaatshebben.
De man waarover het in 1 Kor. 7: 14 gaat is echter niet geheiligd in Christus Jezus, maar in zijn vrouw. Waarvan is hij dan afgezonderd? Kennelijk van de wereld. God behandelt hem of ziet hem wat zijn plaats op aarde betreft niet zo als andere ongelovigen. Door de huwelijksband met een gelovige neemt deze man een aparte plaats in. Is daar de doop voor nodig? Helemaal niet. Deze man is niet gedoopt anders zou Paulus hem geen ongelovige genoemd hebben.

Nu zijn zij heilig

De apostel stut vervolgens zijn betoog met een verwijzing naar de kinderen. Niet alleen naar de kinderen uit zo'n huwelijk, maar naar de kinderen van de Korinthiërs in het algemeen. Hij zegt namelijk niet: ' anders waren hun kinderen onrein', maar 'anders waren uw kinderen onrein'. Als de man, omdat hij niet gelovig was, niet geheiligd was in de vrouw, dan zouden de kinderen van de Korinthiërs zolang ze nog niet tot geloof gekomen waren ook niet geheiligd zijn, maar onrein. Ze zijn dat echter niet, ze zijn 'heilig'. Op grond waarvan zijn ze dat? Op grond van de doop? Wel, daar is hier helemaal geen sprake van. Het gaat zuiver en alleen om de verbinding door huwelijk en geboorte.
De kinderen van de gelovigen nemen zonder meer een aparte plaats in deze wereld in door geboorte uit (een) gelovig(e) ouder(s).
Het is dan ook zonder enige grond om te zeggen, dat wij onze kinderen op het terrein van de satan laten of in de wereld achterlaten als we ze niet dopen.