Snel zoeken:
324 jrg 131, 02-1988 Ik zag niemand anders dan Jakobus, de broer van de Heer

In een vorig artikel, getiteld 'Ik en Barnabas' hebben we overdacht dat een tekst niet alleen een directe betekenis heeft, maar dat er daarnaast ook indirect een les uit te halen valt.

Dat is ook het geval met de tekst waarover het in dit artikeltje gaat.

Net als ten opzichte van de Korinthiërs moet de apostel Paulus ten aanzien van de gelovigen in het landschap Galatië zijn apostelschap verdedigen. In Gal. 1 : 1 komt dat al uit. Paulus brengt met klem naar voren dat zijn apostelschap niet een menselijke oorsprong heeft ('niet vanwege mensen') en dat mensen ook middellijkerwijs er de hand niet in gehad hebben ('niet door een mens').

Paulus is niet - om zo te zeggen - bij de andere apostelen in de leer geweest. Zijn roeping is enkel door de Heer en zijn kennis berust op wat de Heer hem geopenbaard heeft.

In dit licht moeten we ook de uitspraak bezien, die boven dit artikel staat. Toen Paulus na zijn bekering terugkeerde naar Jeruzalem, heeft hij slechts vijftien dagen bij Kefas doorgebracht, en van de andere apostelen zag hij niemand dan Jakobus, de broer van de Heer.

De directe bedoeling van deze opmerking is, dat hij dus geen scholing van de apostelen heeft gehad, want daarvoor is vijftien dagen te kort. En tevens geeft de apostel er mee aan, dat hij geen aanstelling of iets dergelijks van of in tegenwoordigheid van de hele apostelschaar (de twaalven) heeft ontvangen (vergelijk hiermee de aanstelling van Matthias beschreven in Hand. l).

Maar behalve deze directe bedoeling van de tekst valt er nog iets anders uit te leren, dat daar los van staat.

Paulus betuigt, dat hij Jakobus, de broer van de Heer, gezien heeft. Deze toevoeging dient natuurlijk om deze Jakobus te onderscheiden van Jakobus de zoon van Alfeüs (Matth. 10: 3). En toen deze nog leefde ook van Jakobus de zoon var Zebedeüs en broer van Johannes. Deze was toen Paulus de brief aan de Galaten schreef echter al op last van Herodes ter dood gebracht (Hand. 12 : 2).

Maar deze toevoeging houdt toch nog meer in. De Jezus Christus, die Paulus onder de volken predikt, is niet een mytische of legendarische figuur, is niet een verzonnen ideaal persoon die als gefingeerd hoofd van een nieuwe beweging dienst moet doen, maar is een reëel persoon. Hij was en is Gods Zoon, maar Hij is mens geworden. Hij is geboren uit een vrouw. Hij heeft geleefd in een gezin met broers en zusters. En één van die broers heeft Paulus - zij het slechts kort - ontmoet. De historiciteit van Jezus - waar de vrijzinnigheid van de vorige eeuw vraagtekens achter stelde - staat boven elke twijfel. Zo goed als Paulus in zijn dagen nog bijna 500 getuigen van de opstanding van Jezus Christus kan aanwijzen (zie 1 Kor. 15 : 6), zo kan hij ook spreken over een broer van Jezus, die hij zelf ontmoet heeft.

Indirect geeft deze tekst dus een duidelijke aanwijzing dat Jezus Christus, de Zoon van God 'vlees geworden is en onder ons gewoond heeft' (Joh. 1 : 14).

Daarnaast worden we er door bepaald bij de rijkdom van het Woord van God, waarin zelfs de kleinste vermelding een belangrijke inhoud heeft.