Snel zoeken:
105 jrg 110, 11-1967 Een tevreden, oude man

2-Samuėl 17:28
Het probleem van oude mensen

We spreken in onze tijd wel over “het jeugdprobleem”, maar laten we niet vergeten dat er ook een “oude-mensen-probleem” is. Niet zozeer in de zin van: wat moeten we voor de ouden van dagen doen – hoe moeten we hen bezig houden?
In dit opzicht wordt er voor ouderen veel gedaan. Ze worden niet meer “opgeborgen” in tehuizen met weinig accommodatie en een minimum aan vertier.
Nee, we bedoelen met dit probleem het vraagstuk waar vele ouderen voorstaan:

a. nog een doel en taak in dit leven te zien;
b. niet opstandig te worden bij het aftakelingsproces waaraan het lichaam
onderhevig is;
c. tevreden zijn met de plaats en positie die men inneemt.

Hij onderhield de verworpen koning

Barzillaļ uit Rogelim, heeft ook dergelijke problemen gekend, en hij heeft op zijn oude dag de oplossing er voor gevonden. We lezen van hem als David moet vluchten voor Absalom. Elke Israėliet stond toen voor de keus: David of Absalom. Op zijn vlucht naar Mahanahim had David aangename en onaangename ontmoetingen. Een onaangename was die met Simeļ, die zich keerde tegen de koning, hem vloekte en smaadde.
Een aangename ontmoeting had hij met Barzillaļ, die samen met Sobi uit Rabba en Machir uit Lodebar, de koning opzocht. Van deze mannen ontving hij voor zichzelf en voor de soldaten die bij hem waren: “bedden, schalen, aardewerk, tarwe, gerst, meel, geroosterd koren, bonen, linzen, ook geroosterd, honig, boter, kleinvee en kaas van rundermelk” (2 Sam. 17:28, 29; zie ook hfst. 19:32). Zij kozen dus duidelijk positie voor David en stelden hun goederen ter beschikking van de verworpen koning.
Barzillaļ was oud, nl. tachtig jaar, maar hij hing niet aan zijn bezittingen. Wat hij bezat, stelde hij David ter beschikking.
“Dat kon hij makkelijk doen”, zal iemand zeggen “want hij was rijk”. Maar juist voor rijke mensen is het gevaar groot dat zij hun bezit tot een afgod maken.
Zo geeft Barzillaļ ons een prachtig, leerrijk voorbeeld. Onverwacht krijgt hij een gelegenheid om met wat hij bezit David wel te doen. Hetzelfde kunnen ook wij met ons bezit doen, door het de grote, verworpen David ter beschikking te stellen. Of we nu op een zit-slaapkamer in een bejaardencentrum zitten, bij de kinderen inwonen, of nog zelfstandig zijn, steeds weer worden we voor de keus gesteld: wat doen we met een bezit, met onze tijd enz.? Hebben we een besliste keus gedaan voor de grote, verworpen David? Dan kunnen we ook in onze ouderdom Hem ons leven wijden. Ook dan is er nog een doel en een taak voor de heer in ons leven. Hetzij dat we een ziekte bezoeken, een traktaat weggeven, bidden voor evangelisatiewerk, of van ons aards bezit afstaan voor Hem.

Hij aanvaarde lichamelijke aftakeling

Barzillaļ deelde in de smaad van de verworpen koning. Hij deelde ook in diens herstel en vergezelde David bij zijn terugkeer naar Jeruzalem tot over de Jordaan.
David wil hem meenemen naar Jeruzalem en belonen, maar Barzillaļ wijst dat af: Ļk ben thans tachtig jaar; zou ik dan nog kunnen onderscheiden tussen iets goeds en iets kwaads? Zou uw knecht nog proeven wat hij eet en drinkt? Of zou ik nog kunnen luisteren naar de stem van zangers en zangeressen?” (2 Sam. 9:35).
Lichamelijke aftakeling kan een grote beproeving zijn. Als we geen smaak hebben van ons kopje koffie, het goede in de maaltijd niet meer onderscheiden, dan is dat een beproeving van de oude dag.
Als het gehoor minder wordt, zoals bij Barzillaļ en het vermogen om te genieten van de goede dingen van het leven, dan kan dat opstandig maken. Dan kunnen we bittere oude mensen worden, die een kwelling zijn voor onszelf en een last voor onze omgeving.

Hij was tevreden met wat God hem schonk

Barzillaļ geeft ons een voorbeeld hoe we deze dingen uit de hand van de Heer kunnen aannemen en tevreden kunnen zijn.
Het is een kunst om tevreden te zijn, vooral als we oud worden. Barzillaļ kende het geheim er van. Hij telde de zegeningen, die God hem gaf. “Tel uw zegeningen, tel ze één voor één”.
Hij wenste niet meer dan terug te gaan naar zijn eigen omgeving en te sterven in zijn eigen stad. Hij was tevreden met wat hij had. Toch werd hij rijk beloond en wel in zijn zonen (1 Kon. 2:7), waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat Barzillaļ toen zelf niet meer leefde. Zijn zonen mochten naar de beschikking van David behoren tot de tafelgenoten van koning Salomo.
Als, wat we aannemen, Barzillaļ een gelovige was, zal hij eenmaal zelf opstaan en delen in de heerlijkheid van de grote Vredevorst, met een lichaam dat geen gebrek meer kent en dat verlost is van de kwalen van de oude dag. Dat zal zijn als wij met Hem en hij met ons zal zitten aan de tafel van de koning.