Snel zoeken:
480 jrg 146, 02-2003 Een ieder heeft iets

1-Corinthiers 14:34
Een ieder heeft iets: reactie

door Jaap G. Fijnvandraat
Gerard H. Kramer

Hierbij willen wij reageren op het artikel van zr. Lize Kraaijenbrink -Fijnvandraat ‘Een ieder heeft iets’ in de Bode van augustus / september 2002, pp.17-19.

Tot nu toe meenden wij dat de redactieleden van de Bode eenstemmig waren in de opvatting dat een zuster niet behoort te leren. Het lijkt erop dat die opvatting gewijzigd is, want het hierboven aangeduide artikel is een uitgesproken leerstellig stuk. Dit strijdt naar onze vaste overtuiging met wat Paulus schrijft in 1Tm2:12. Plaatsing van dit artikel stelt ons dan ook alleen al om die reden teleur.
Wij hebben, ondanks de sympathieke toon van het artikel, moeite met de inhoud ervan. We noemen enkele punten:

1) Als wordt gesteld dat waar ‘broeders’ staat, eigenlijk ‘broeders en zusters’ moet worden gelezen, omdat in het Grieks die betekenis ingesloten zou zijn, is dit op zijn minst een onzorgvuldigheid. De vuistregel is, dat ‘broeders’ alleen dan kan worden gelezen als ‘broeders en zusters’, als uit de samenhang niet het tegendeel blijkt. Dat moet dus per geval worden onderzocht! In bijv. Hd10:23 worden in het licht van 11:12 met ‘broeders’ uitsluitend mannen aangeduid.
Ook in Hd15:1 zijn ‘de broeders’ mannen, want vrouwen werden in het jodendom niet besneden. In 1Ko16:11 en 2Ko8:23 (vgl. vs.22) zijn vrijwel zeker met ‘broeders’ enkel mannen bedoeld. In 1Ko14:26 wordt weliswaar het geheel van broeders en zusters aangesproken - het onderwijs is voor allen van belang -, maar vanaf vs.34 blijkt dat niet alle in het tussengelegen gedeelte beschreven handelingen automatisch ook door zusters kunnen worden verricht.

2) Dat zusters net als broeders de Heilige Geest ontvangen, wordt door niemand betwist, alleen wordt dit niet in algemene zin gezegd in 1Ko2:9vv.
Het gaat daar o.i. vanaf vers 10 over de bijzondere openbaring die de apostelen hebben ontvangen. Deze gedachte vindt steun in vs.13. Wat daar staat, geldt niet van alle gelovigen, maar alleen van de geïnspireerde apostelen, vgl. ook vs.6. Niet de gelovigen in algemene zin spreken wijsheid onder de volmaakten (dat zijn toch de gelovigen?), maar de apostelen deden dat. Het woordje ‘wij’ heeft hier en in veel andere gevallen niet de betekenis van ‘wij, de gelovigen’.

3) Dat de prediking binnen de gemeente plaatsvindt, zegt niet dat dit ook door zusters gebeurt. De conclusie getrokken uit Ef3:18 (‘met alle heiligen’) dat de een dit heeft ontdekt en de ander dat, gaat veel verder dan wat de tekst zegt. De gelovigen in Efeze moesten in de liefde geworteld en gegrond zijn om te begrijpen wat de breedte, enz. is; dat geldt niet alleen voor allen te Efeze, maar voor alle heiligen wereldwijd.

4) Er zijn prachtige voorbeelden van zusters - zoals Maria -, die van meer toewijding en begrip getuigen dan vele broeders bezitten. De vraag of de zusters hun kruiken ook mogen stukbreken zodat anderen van de inhoud kunnen genieten of dat ze dat alleen voor de binnenkamer moeten bewaren is suggestief en geeft een beperking aan die we niet voor onze rekening mogen nemen. Iets anders is waar dat breken van de kruiken moet plaatsvinden en waarin het bestaat. Bij Maria ging het er niet om dat de anderen van die geur zouden genieten, maar dat de Heer erdoor werd grootgemaakt en dat het geweldig was voor Zijn hart. Als we dit gedeelte op de samenkomst toepassen, dan kunnen we stellen dat uit het hart van menige zuster meer lof, dank en aanbidding kan opstijgen dan uit het hart van menige broeder. Overigens wordt van wat Maria gedaan heeft, inderdaad in de wereld gesproken (Mt26:13) - terecht, want zij heeft geen woord gezegd!

5) In 1Ko11:2-16 geeft Paulus geen voorschrift hoe het in de samenkomst van de gemeente moet toegaan. Het gaat in deze verzen over de verhouding van man en vrouw. De vertaling van dit gedeelte is overigens, in tegenstelling tot wat in het artikel wordt gesteld, geen enkel probleem! Paulus schrijft glashelder Grieks. Als hier iets een probleem is, dan in ieder geval niet het taalgebruik van Paulus. De apostel wil dat de gelovigen te Korinthe weten dat Christus het hoofd is van iedere man, en de man het hoofd van de vrouw, en God het hoofd van Christus (1Ko11:3). In deze openingszin wordt duidelijk aangegeven waar het de apostel om gaat. Deze uitspraak heeft echter een consequentie voor het doen en laten van zowel de man als de vrouw, en wel m.b.t. de uitingen van bidden en profeteren. In dat verband spreekt hij over hoofdbedekking en haardracht en komt wat we wel de scheppingsordonnantie noemen aan de orde. Over het samenkomen van de gemeente heeft Paulus het in deze verzen niet. Pas vanaf vs.17 spreekt hij over het specifieke samenkomen van de gemeente. De volgorde van de hoofdstukken (14 na 11) legt dus geen gewicht in de schaal.

6) Dat mannen en vrouwen gaven van de Heilige Geest ontvangen, is het
punt niet. De vraag of vrouwen álle gaven ontvangen, is een punt van discussie.
We lezen bijv. niet dat er vrouwelijke apostelen waren. De kwestie is alleen
waar zusters hun gaven mogen uitoefenen. Daar gaat het om!

7) Natuurlijk zijn er diverse uitleggingen van 1Ko14:34 zoals van bijna elk ander schriftgedeelte. De vraag is echter of deze uitleggingen recht doen aan wat er staat of dat men eigen ideeën inlast. Die ideeën gaan, blijkens de in het artikel genoemde voorbeelden, soms zo ver dat men het klaarspeelt Paulus het tegenovergestelde te laten zeggen van wat hij in enkele zinnen heeft opgeschreven. Met name de derde uitleg - waarin in vs.36 het Gr. ‘è’ niet met ‘of’ maar met ‘wat’ of ‘nou ja!’ zou moeten worden vertaald - is taalkundig en uitlegkundig volstrekt onhoudbaar. Een door dit woord - dat gewoon ‘of’ betekent - ingeleide retorische vraag verwacht een ontkennend antwoord; zie bijv. Mt20:15; 26:53; 1Ko9:8 (let op: soms zit in de vraag ook een ontkenning, die dan in het veronderstelde antwoord geneutraliseerd wordt).
Na de verhandeling over profeteren en spreken in talen begint de apostel in vs.26 over
de gang van zaken in de samenkomst; dat gedeelte loopt door tot vers 40. In verband met de activiteiten die in vers 26-33 genoemd worden zegt de apostel in vers 34 dat de vrouwen moeten zwijgen. Het gaat niet om een tijdelijk zwijgen maar om een zwijgen ‘in de gemeenten’.

Er zou meer van te zeggen zijn, maar wij volstaan met het bovenstaande. Wij hebben met grote aarzeling geschreven, want het laatste wat wij willen is aanleiding geven tot discussie over dit onderwerp in de Bode.