Snel zoeken:
141 jrg 115, 09-1972 Het Israëlprobleem 19

Zefanja 3:13
Het nieuwe verbond

Belangrijker dan het uiterlijk herstel van volk, stad en tempel, is het feit dat God met Israël een nieuw verbond heeft gesloten, waar al deze zegeningen uit voortvloeien. Israël zal God met een volkomen toegewijd hart dienen, ze zullen, zoals gezegd, de wet des Heren in hun binnenste geschreven hebben. Jeremia profeteerde hierover heel uitvoerig in de hoofdstukken 31 t/m 33 van zijn profetie.
Een geweldig werk aan het innerlijk van het volk zal dan door de Geest van God verricht worden, zodat het overblijfsel van Israël geen onrecht zal doen, noch leugen spreken, en in hun mond geen bedrieglijke tong gevonden zal worden (Zef. 3:13).
Ook zal de Geest van God op het volk zijn uitgestort en Joël 2 zijn volle vervulling hebben gevonden (zie Ezech. 36:26-28; 39:29; Jes. 44:3).
Het volk zal geheel uit rechtvaardigen bestaan (Jes. 60:21). Vele schriftgedeelten spreken over deze innerlijke omkeer. 1).
Dit nieuwe verbond zal niet meer verbroken worden: “Ja ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten, dat Ik Mij niet van achter hen afwenden zal en dat Ik hen wél zal doen, en mijn vrees zal Ik in hun hart leggen, zodat zij niet van Mij afwijken” (Jer. 32:40).

Jeruzalem, geestelijk centrum voor de volken

Als Israël hersteld is in zijn betrekking tot God, zal het ook tot zegen zijn voor de volken. De volken zullen niet meer naar Jeruzalem optrekken om het te belegeren, maar om het woord des Heren te horen en God te dienen. De profetie spreekt zich hierover als volgt uit: “En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem” (Jes. 2:3; zie ook Jer. 3:17). Dan zal het nageslacht van Abraham een zegen worden voor de volken en niet meer een vloek: “Gelijk gij onder de volken een vervloeking geweest zijt, o huis van Juda en huis van Israël, zo zult gij doordat Ik u heil schenk, een zegen worden” (Zach. 8:13).
De aarde zal niet meer godloos zijn, maar vol van de kennis des Heren (Jes. 11:9b; Hab. 2:14).

Leeftijd als de bomen

Het boek Genesis laat ons zien dat de eerste mensen een geweldige ouderdom bereikten. Naarmate de zonde echter doorwerkte werd de leeftijd van de mens ingekort. Het bekende psalmwoord zegt: “De dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, en indien wij sterk zijn, tachtig jaren” (Ps. 90:10).
In het vrederijk zal de mens opnieuw een hoge ouderdom bereiken: “Er zullen weer oude mannen en vrouwen op de pleinen van Jeruzalem zitten, ieder met een stok in de hand vanwege zin hoge leeftijd” (Zach. 8:4).
“Daar zal niet langer een zuigeling zijn, die slechts weinige dagen leeft, noch een grijsaard, die zijn dagen niet voleindigt, want de jongeling zal als honderdjarige sterven, zelfs de zondaar zal eerst als honderdjarige door de vloek getroffen worden… want als de levensduur van de bomen zal de leeftijd van mijn volk zijn” (zie Jes. 65:20-22).

Vloek opgeheven

De gevolgen van de vloek, die na de zondeval over de aarde kwam, zullen zijn opgeheven. Dan zal de aarde haar opbrengst wél geven en al geen dier leven ten koste van het andere. Ziekte en dergelijke beproevingen zullen voor Israël tot het verleden behoren.
Ook hierover laten we de Schrift zelf spreken: “Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich neerleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen samen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden; de koe en de berin zullen samen weiden, haar jongen zullen zich samen neerleggen, en de leeuw zal stro eten als het rund; dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken” (Jes. 11:6-8).
En geen inwoner zal zeggen: “Ik ben ziek…” (Jes. 33:24). De ogen van de blinden zullen geopend en de oren van de doven ontsloten zijn (Jes. 35:5, 6). Grote vruchtbaarheid zal de aarde en in het bijzonder Palestina kenmerken:

“Want in de woestijn zullen wateren ontspringen en beken in de steppe, en het gloeiende zand zal tot een plas worden en het dorstige land tot waterbronnen; waar de jakhalzen verblijven en legeren, zal gras met riet en biezen zijn” (Jes. 35:6, 7).
Kanaän zal weer waar maken dat het een land is vloeiende van melk en honing; want de vloek van de wet zal eveneens opgeheven zijn (Jes. 30:23, 24).

“Ik zal de regen doen neerdalen op zijn tijd, zegenbrengende regens zullen het zijn; het geboomte des velds zal zijn vrucht geven en het land zijn opbrengst” (Ezech. 34:26, 27 zie ook vs. 29).
Ook hier zouden meerdere Schriftplaatsen te noemen zijn, de bovenstaande spreken echter al voldoende.

Vrede en geen oorlog

Terecht wordt deze periode een tijd van vrede genoemd en spreken we van het vrederijk. Waar de verhouding tussen Israël en zijn God, en tussen de mens in het algemeen en de Schepper op Goddelijke wijze geregeld is, daar zal ook de verhouding van de volkeren onderling van vrede getuigen. “Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren” (Jes. 2:4). 2).

Het koningschap hersteld

Onder de vele dingen die in de periode van vrede hersteld worden neemt het koningschap wel een zeer belangrijke plaats in. Aan David heeft God beloofd dat het hem nooit aan een nakomeling op de troon zou ontbreken (1 Kon. 2:4). Al is deze troon door de ontrouw van het huis van David een tijdlang “vacant” geweest, God zal zorgen voor een “eeuwige bezetting”. Toen de Here Jezus geboren werd, getuigde Gabriël: “En de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven en Hij zal over het huis van Jakob koning zijn tot in eeuwigheid en aan zijn koningschap zal geen einde zijn” (Luk. 1:32, 33).

De droom van Nebukadnezar (Daniël 2) en het visioen van Daniël (hfdst. 7) worden blijde realiteit als aan de vier wereldrijken der volken definitief een einde is gemaakt en het koninkrijk is opgericht, dat “aan geen ander gegeven zal worden”. De enige verandering die dit rijk en deze Christusregering zal ondergaan, is dat Christus het rijk aan de Vader overdraagt en de Drie-enige God dan alles in allen zal zijn (zie 1 Kor. 15).

Belangrijke profetieën over dit koningschap zijn:

“En in getrouwheid zal daarop in Davids tent zetelen één, die richt en die recht zoekt en die zich haast gerechtigheid te oefenen” (Jes. 16:5). “Maar zij zullen de Here, hun God, dienen en David, hun koning, die Ik hun verwekken zal” (Jer. 30:9). “Ik, de Here, zal hun tot een God zijn, en mijn knecht David zal vorst wezen in hun midden” (Ezech. 34:24). 3).
We moeten ons daarbij niet voorstellen, dat Christus gebonden is aan een verblijf in een aards paleis, gezeten op een troon. Het bovenstaande betekent, dat Christus de regering van David voortzet. Dit zal temeer duidelijk zijn, als we beseffen at in die tijd ook de dingen in de hemel aan Christus onderworpen zijn. Hij regeert dus over de hemelse gebieden en over de aarde. Op aarde zal nazaat uit het geslacht van David de regering waarnemen.
Verschillende teksten in het laatste deel van Ezechiël geven daarvan het bewijs, zoals Ezech. 44:3; 45:7, 16, 17; 46:12.
Een bijzonderheid bij het koningschap van Christus is, dat koningschap en priesterschap in één persoon zijn verenigd.
“Hij zal met majesteit bekleed zijn en als heerser zitten op zijn troon; en hij zal priester zijn op zijn troon; heilzaam overleg zal tussen hen beiden zijn” (Zach. 6:13).
Hiervan vinden we een type in Melchizédek, de priester-koning van Jeruzalem. Regering en dienst van God zullen dan harmonieus verbonden zijn.

Conclusies:

Wie deze profetieën leest, zal moeten erkennen:
– dat ze in het verleden nooit hun vervulling hebben gezien,
– dat de gemeente er in niet wordt genoemd, of zelfs maar aangeduid,
– dat deze voorzeggingen te gedetailleerd zijn om heen te duiden naar de
eeuwige toestand, dat trouwens voor bepaalde kenmerken van de periode van
vrede ook onmogelijk is.

Deze voorzeggingen betreffen Israël en geen ander volk. Toch mogen ook wij, die tot de gemeente behoren, ons in deze profetieën verblijden en er praktische lessen uit putten. We zien er in hoe de mens faalt, maar hoe God het falen van de mens “overheerst” en glorie doet uitspruiten. We zien de grote trouw van God aan zijn eens gegeven woord. Wat Hij beloofd heeft, gaat in vervulling. Alle beloften zijn ja en amen! Bovenal zien we dat Jezus Christus, door zijn volk verworpen en door de wereld miskend, dan de plaats van Heerlijkheid zal innemen en Hem eer zal worden gebracht door de hele schepping.

Nog niet volmaakt

Hoe geweldig van inhoud de heilsprofetie ook is, en hoe zegenrijk de periode van vrede zal zijn, toch is nog niet het volmaakte gekomen.
Er is nog sprake van dood. Laat iemand pas als honderdjarige sterven en dan een jongeling heten, toch komt er nog een einde aan zijn leven. Er is nog sprake van “zondaar”. Al is Satan in die tijd gebonden, de zonde is er nog wel. Dan zal niet de zonde meer heersen zoals nu, maar de gerechtigheid. Zodra het kwaad zich openbaart, wordt het geoordeeld. Christus doet namelijk uit zijn koninkrijk de ergernissen weg en verwijdert elke morgen de afvalligen en de ongerechtigheid (Matth. 13:41; Ps. 101:8).
Over deze heerlijke periode heen echter blinkt een nog grootser perspectief, als de gerechtigheid niet alleen zal heersen, maar zal wonen op aarde. Dat zal het geval zijn als aarde en hemel zijn “weggevlucht” en de eeuwige gelukzaligheid is aangebroken.

1) Zie Jes. 29:18, 24; 32:3, 4; 33:5, 6; Jer. 30:22; 31:1; 32:38, 39
2) Zie Jes. 9:6; 32:17; 60:18; Jer. 30:10; 31:40; Ezech. 34:28; Hos. 2:17;
Zach. 9:10
3) Zie ook: Jes. 24:23; 32:1; Jer. 23:5; 33:15; Ezech. 37:22, 24; Hos. 3:5;
Micha 4:7; 5:1.