Snel zoeken:
407 jrg 138, 09-1995 Filippus en zijn problemen (1)

Filippus en zijn problemen (1)

De twaalf discipelen


Filippus is een van die discipelen waarvan we niet zoveel weten dat we een gedetailleerd beeld van zijn persoon kunnen geven, maar over wie de Bijbel ons toch genoeg mededeelt om er voor onszelf een aantal lessen uit te trekken. Dat wil ik in dit artikel proberen te doen.

Zijn naam
De naam Filippus betekent ‘vriend ( of: liefhebber) van paarden’. Als dat de naam is die hij bij zijn geboorte ontving, dan zegt de betekenis ervan meer van zijn ouders dan van hemzelf. De naamgeving onder Israël berustte in sommige gevallen op profetisch inzicht, maar lang niet altijd was dat het geval. Kinderen werden bijv. heel vaak naar familieleden vernoemd (zie Luk.1:61).
We kunnen aannemen dat de ouders van Filippus paardenvrienden zijn geweest. Zou de vader van Filippus misschien paarden gehouden hebben om mee te doen aan wedrennen zoals in de Romeinse wereld gebruikelijk was en in Israël geïntroduceerd? Hadden ze verwacht dat hun zoontje bij het opgroeien een echte paardenliefhebber zou worden? Dan zijn ze in ieder geval teleurgesteld uit gekomen, want toen Filippus ouder werd, ging zijn liefde naar heel wat anders uit.

Als christen-ouders mogen we bepaalde ideeën en plannen voor de toekomst van onze kinderen hebben...maar onze voornaamste wens en zorg moet zijn dat ze de Here Jezus leren kennen als hun Heer en Heiland en dat ze Hem willen dienen.

Zijn godsdienstige interesses
Uit Joh.1:35-47 blijkt dat Filippus geïnteresseerd was in de godsdienst van zijn volk. Het feit dat hij bij het feest opgegaan was naar Jeruzalem sprak daar al van, maar hij was meer dan een (uiterlijk) godsdienstige Jood. Zijn woorden tegen Nathanaël laten zien, dat hij het woord van God serieus nam en dat hij uitzag naar de komst van de Messias. Laten we ook iets positiefs van zijn ouders veronderstellen. Laat ze mogelijkerwijs paardenliefhebbers geweest zijn, dat sloot bij hen blijkbaar toch niet uit dat ze hun zoon een godsdienstige opvoeding hebben gegeven en dat ze hem geleerd hebben het woord van God serieus te nemen.

Ouders leggen bij hun kinderen de basis voor hun verdere ontwikkeling. Of de kinderen daar later op voortbouwen is een tweede, maar de basis wordt door de ouders gelegd. Wanneer dat inhoudt dat de kinderen een goede geestelijke opvoeding krijgen dan is dat van onschatbare waarde.

Hij wordt gevonden
Er zijn mensen die door anderen worden ‘gevonden’ en op de Here Jezus worden gewezen. Zo ‘vond’ Andreas eerst zijn broer Simon en sprak met hem over Jezus. Maar van Filippus staat dat ‘Jezus hem vond’ (Joh.1: 44). Zonder tussenkomst van een ander openbaart de Here Jezus Zich aan hem. Mooi is dat!

De Heiland wil ons gebruiken om mensen tot Hem te leiden, maar Hij is niet van ons afhankelijk. Hij kan ook direct bij iemand in het hart werken die de Bijbel gaat lezen en daardoor tot geloof komt. De bewijzen van zulke bekeringen zijn er.. Maar dat zijn niet de meest gangbare gevallen. Meestal werkt God door gelovigen om anderen op de Heiland te wijzen. Staan wij open voor zo’n taak?

Een Galieeër uit Betsaïda
In Joh.1 zien we Filippus in of bij Jeruzalem. Daar ontmoette hij de Here Jezus voor het eerst, en dat betekende een omkeer in zijn leven. Daar woonde hij echter niet. Hij was geen Judeeër, maar een Galileeër. De Judeeërs vonden dat maar een achtergebleven gebied dat geestelijk een ‘derde-lands-provincie’ was (vgl. Matt. 4:12-17). Een en andermaal wordt gezegd dat Filippus van Bethsaïda kwam (Joh.1:45; 12:2). Die naam laat zien dat het een vissersstadje was, een ‘vishuis’. Men kan de naam ook weergeven met ‘jagershuis’, maar we houden het op het eerste, gezien het feit dat Bethsaïda de stad van Andreas en Petrus genoemd wordt (Joh.1:45) en dat deze beide broers vissers waren.
De Galilese steden kwamen er bij de Judeeërs niet goed af, maar Bethsaïda komt er bij de Here Jezus niet goed af. Daar zit heel wat anders achter dan dat het een stad was in een verachtelijk gebied, in een uithoek van het land. De Heer heeft Behsaïda zelfs vervloekt, maar dat niet om hun culturele of intellectuele achterstand, maar om iets dat in hun hart zat, namelijk hun ongeloof (zie Matt.11:21). Ondanks de vele tekenen die de Heer er had gedaan, volhardden ze in ongeloof wat zijn persoon betreft. Maar Bethsaïda bezat gelukkig ook inwoners die uit ander hout gesneden waren, Andreas en Petrus behoorden daartoe, maar ook Filippus!.
Daar in Galilea vindt een tweede ontmoeting plaats tussen de Heer en de discipelen die hij in Judea ontmoet had. Hier in Galilea volgt de roeping tot de dienst. Het hart moet open gaan voor het heil van de Heer (Joh.1>, het even moeten opengaan voor de dienst van de Heer (Mark.1:16vv.).
Van Andreas, Petrus, Jacobus en Johannes wordt ons iets meegedeeld over deze tweede roeping, de roeping tot het werk. Radicaal laten deze mannen hun spullen achter en ze volgen Jezus (Matt.4:18-22). Van Filippus worden in dit verband geen nadere bijzonderheden vermeld, maar hij is net zo beslist geweest in zijn keuze, want blijkens Matt.10:3; Mark.3:18 en Luk.6:14 behoort hij tot de 12 discipelen die de Heer uitzond om het evangelie van het koninkrijk in het land te gaan verkondigen.

Dat wij, en dan denk ik aan alle gelovigen, geroepen zijn uit deze wereld, die onder het oordeel van God ligt als een van Hem afgeweken gebied, is al iets geweldigs. Eveneens - zo niet nog geweldiger - is het ,dat we temidden van een christenheid die globaal genomen zich tevreden stelt met een vormendienst, door God zijn wakker geschud en tot levend geloof in de Here Jezus gekomen zijn. Dat is in de verste verte geen reden om ons te verheffen, maar enkel een reden om God ervoor te danken en Hem groot te maken.
Verder moeten we bedenken dat ook bij ons het tot geloof komen, gevolgd moet worden door het stellen van ons leven in dienst van de Heer. Dat betekent niet dat we allemaal als evangelist of zendeling de wereld in trekken, maar wel dat het dienen van de Heer in heel ons leven gezien zal worden. De Heer vraagt geen tinnen-soldaatjes mentaliteit van ons, maar de mentaliteit van een keurkorps van ‘invasie-troepen’ op het terrein van satan
.

Filippus vond Nathanaël
In feite was Filippus al met zijn uitzenddienst begonnen nog vóór hij officieel uitgezonden was. We lezen namelijk in Joh.1:46 dat hij Nathanaël vond en tegenover hem een prachtig getuigenis van Jezus aflegde. Hij noemt Hem eerst: ‘Jezus de zoon van Jozef uit Nazareth’, dus gewoon de naam zoals de Heiland bekend stond. Waar het om gaat zijn echter de woorden die eraan voorafgaan: ‘Degene van Wie Mozes in de wet geschreven h, geloofde hij onvoorwaardelijk in Hem.
Nathanaël staat echter helemaal niet in vuur en vlam, maar merkt cynisch op:’Kan uit Nazareth iets goeds komen?’.Naar mijn gedachten zei hij dat niet omdat hij neerkeek op een achtergebleven bevolkingsgroep, ook niet omdat hij het geestelijk karakter van de Galileeërs ver beneden de maat vond. Nazareth stond slecht bekend en hoe zou God uit zo’n stad iets goeds, iets reins, ja de Messias kunnen laten komen?
Gelukkig laat Filippus zich door de afwijzende houding van Nathanaël niet uit het lood slaan. Heel eenvoudig geeft hij als antwoord:‘Kom en zie’. Daarmee spreekt hij net zoals de Heer gesproken had tegen Andreas en Johannes (Joh.1:40). En Nathanaël geeft zich gewonnen. Hij laat zich meenemen naar Jezus. Hij kan niet op tegen de geloofszekerheid die Filippus uitstraalt !!

Ons werk als discipel begint vlak bij huis. Daar waar we zijn, geeft de Heer ons kansen en een taak. Laten we net zo kordaat optreden als Filippus. We moeten er rekening mee houden dat niet iedereen staat te springen als hij uit onze mond iets over de Heer Jezus hoort. We moeten ons bij een afwijzend woord of een afwijzende houding niet uit het veld laten slaan. Het komt er echter vooral op aan of wij iets uitstralen dat anderen hun aarzeling of afwijzing doet overwinnen. Het gaat niet alleen om een gedegen betoog, maar vooral om een hartverwarmend getuigenis.

Zijn eerste probleem
Het eerste probleem waar Filippus volgens de Bijbel mee te maken krijgt was er één waar de Heer hem voor plaatst: het voedselprobleem bij het meer van Tiberias. Een grote groep mensen is de Heiland gevolgd, maar de logistiek is in de war. Ze hebben niet voor aanvoer van brood gezorgd.
Misschien heeft Filippus het probleem al opgemerkt. In ieder geval komt de Heer naar hem toe met de vraag:‘Waar zullen we broden kopen, opdat dezen eten (Joh.6:5)? Het is een vraag om Filippus op de proef te stellen. De Heer weet zelf wel wat Hij zal doen. Maar stelt zijn discipel voldoende vertrouwen in Hem? Gelooft hij dat de Heer een oplossing voor dat probleem weet? Kennelijk is dat niet het geval, want Filippus zegt vertwijfeld: ‘Voor tweehonderd denaren is voor hen niet genoeg dat ieder een beetje krijgt’. Filippus heeft toch al het een en ander meegemaakt bij het volgen van zijn Heer?! Water in wijn veranderen te Kana heeft toch zijn macht bewezen? Tja, maar daar denkt Filippus niet aan. Zijn blik gaat niet verder dan zijn portemonnaie en de winkel. Hij heeft alleen de normale ravitaillering voor ogen: geld, lopen en brood kopen. Maar dan moet je wel geld hebben. Blijkbaar waren er maar ongeveer 250 denaren. Het dagloon voor 250 arbeiders, maar wat betekent dat voor een menigte van alleen al 5000 man? Kort en goed: Filippus ziet het niet zitten. Maar dan is er Andreas, de helper in de nood. Hij heeft een jochie opgescharreld die vijf broodjes en twee visjes had. Toch heeft ook deze discipel er niet alle fiducie in, want hij zegt:’Wat is dat op zovelen?’ In het plan van de Heer waren die geringe middelen echter ingecalculeerd en zelfs zonder die kon Hij, de Gever van het manna in de woestijn, deze grote menigte van eten voorzien.
De Heer laat de mensen ordelijk plaatsnemen. Elk van de vijf broodjes deelt Hij in meer dan duizend stukken. Een bekend evangelist heeft eens gezegd: Hij ging de visjes verdelen beginnend bij de kop, en al brekend kwam Hij maar nooit bij de staart. Na afloop wordt alles wat overbleef keurig verzameld. Hoe bleek hier de scheppersmacht van de Heer! Filippus zal net zo verbaasd geweest zijn als de mensen die zeiden: ‘Deze is waarlijk de profeet die in de wereld zou komen’. Zijn probleem was opgelost en hij was opgelucht, maar er zouden nog meer problemen komen.

Als de Heer ons op de proef stelt, kan dat zijn om ons een les te leren . Een les dat we meer op Hem moeten vertrouwen en met al onze problemen en zorgen vertrouwend naar Hem gaan. Hij wil ons dan zijn grootheid laten zien.. Het kan er ook op duiden dat Hij vertrouwen in òns heeft en dat Hij door ons heen zijn naam wil grootmaken voor anderen. Denk maar aan Job.