Snel zoeken:
338 jrg 132, 05-1989 Pascha, manna, koren

Pascha, manna, koren

In Jozua 5:10-12 is sprake van drie soorten voedsel voor het volk Israël. Wat daar staat is niet slechts een historische mededeling waar we met meer of minder interesse kennis van kunnen nemen. Het is niet slechts een mededeling waaruit de voorzienigheid van God en zijn zorg voor het volk Israël blijkt doordat Hij in uitredding en onderhoud voorziet. Meer er zit - net als bij zoveel andere mededelingen in het Oude Testament - een geestelijke les in, die wij ter harte hebben te nemen.

Het Pascha
Bij de viering van het Pascha zag het volk terug op de verlossing uit Egypte. Pascha betekent ‘sparend voorbijgaan’. In de laatste nacht in het land van de onderdrukker ging Gods oordeel - het slaan van de eerstegeborenen door de verderfengel - aan Israël voorbij. En in die gedenkwaardige nacht voerde Hij hen uit Egypte en verloste Hij hen (Ex.12).
In 1Kor.5:7 lezen we: ‘Want ook ons pascha, Christus, is geslacht’. Het paschalam stelt typologisch Christus voor. Zoals de Israëlieten bij het eten van het pascha terugdachten aan de verlossing uit Egypte, zo mogen wij geestelijk gezien ons pascha eten. Dat betekent dat we ons innerlijk bezighouden met Christus als het Lam dat voor ons is geslacht. Toen we tot bekering kwamen, deden we dat voor de eerste maal, maar ook daarna mogen we ons steeds weer met het Pascha voeden. We mogen ons voeden met een Heiland die voor ons gestorven is, die ons oordeel heeft gedragen, die voor ons de dood is ingegaan, maar die ook als overwinnaar is opgestaan en ons in zijn overwinning heeft ‘meegenomen’ en verlost.
We hebben in het Avondmaal een een bijzonder samenzijn waarbij we hieraan gezamelijk mogen denken. Een maaltijd met tekenen die heenwijzen naar Hem, ons Pascha. We mogen dan terugdenken aan onze verlossing, maar dat met de Verlosser voor ogen. Laten we maar vaak van het paaslam ‘eten’ en samen het pascha vieren.


Manna
Het manna was het voedsel van het volk Israël in de woestijn. God voorzag veertig jaar lang tijdens de trektocht door het woeste gebied in voedsel voor zijn volk. Wat een zorg! God lenigde in zijn almacht de nood van het volk dat Hij uit Egypte verlost had. Over de geestelijke betekenis van het manna behoeven we net als bij het pascha niet in het onzekere te verkeren, want in Joh.6:27-58 wordt er uitvoerig over gesproken. Het manna wordt daar in overeenstemming met Neh.9:15; Ps..78:24 en 105:40 door de Joden ‘brood uit de hemel’ genoemd (vs.31). Maar in zijn reaktie daarop noemt Christus Zichzelf het ware brood (vs.32), het brood vn God (vs.33), het brood van het leven (vs.35), het levende brood (vs.50) en het brood dat uit de hemel is neergedaald (vs..50,58; vgl. vs.41). En Hij geeft als contrast met het manna aan, dat iemand die van het manna at niettemin stierf, maar dat wie van het levende brood eet niet sterft, maar eeuwig leven heeft.

Het manna ziet dus op Christus die van de hemel hier op aarde is gekomen. Eten van het manna betekent dat we tot Christus komen (vs.35), dat we in Hem geloven (vs.35), dat we ‘de Zoon aanschouwen’ (vs.40). Dat betreft dan niet alleen: in Hem geloven zoals Hij als kind geboren werd en als mens opgroeide en zijn dienst op aarde verrichtte. Nee, het is verbonden met zijn dood: ‘En het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees [dat Ik zal geven] voor het leven van de wereld’ (vs.51). En vervolgens is er niet alleen sprake van ‘mijn vlees’ maar ook van ‘mijn bloed’ (vs.53-56). Het manna betekent dus geloven in een gestorven Heiland die zijn leven in de Dood heeft overgegeven. Bij het manna denken we aan Hem die op aarde kwam, hier leefde en tenslotte zijn leven gaf op het kruis. Het eerste staat niet los van het laatste en omgekeerd. Terwijl bij het eten van het pascha vrijwel uitsluitend de nadruk ligt op de dood van Christus, wordt bij het eten van het manna aan Hem gedacht zowel wat zijn volmaakte leven betreft als zijn overgave in de dood.
We houden ons dus ook bezig met Christus zoals Hij hier op aarde als de volmaakte Mens heeft geleefd en ons tot voorbeeld is. En naar mate we ons meer met Hem bezighouden, vertonen we ook meer zijn beeld. Van Hem leren we wat nederigheid is en lankmoedigheid. In Hem zien we volmaakte gehoorzaamheid, afhankelijkheid en toewijding. Hij liet zien wat liefde is met handhaving van de waarheid. Van Hem leren we hoe we elkaar behoren te vergeven. En zo zouden we nog meer dingen kunnen opnoemen.

Koren
Na de woestijnreis hield voor Israël het manna op. Ze konden de opbrengst van het land eten. Het manna daalde neer uit de hemel, daar hoefde Israël niets anders mee te dien dan het te verzamelen. Het koren groeide in Kanaän en moest geoogst worden. In de woestijn was er geen koren, in het land wel. Israël voedde zich nu met de opbrengst van het land van melk en honing dat God hun in bezit gaf (zie Deut.26:6-11). Hoewel minder concreet aan te geven als bij het pascha en manna, heeft dit ook een geestelijke betekenis voor ons. Als mensen in de wereld hebben we de waarde van het pascha leren kennen. Schuilend achter het bloed van Christus zijn we vrij van het oordeel. Vervolgens zijn we ‘door de Rode Zee getrokken’: het kruis van Christus betekende voor ons een scheiding met deze wereld (vgl. Gal.6:14). We verlieten ‘Egypte’ en werden net als Israël een pelgrimsvolk reizend door de woestijn. De Israëlieten waren niet tegelijk in de woestijn en in het land. Ze waren eerst in de woestijn en aten het manna; daarna trokken ze door de Jordaan het land binnen en aten ze de opbrengst van het land. De verlossingsweg uit Egypte was de Rode Zee, en de toegangsweg tot het beloofde land was de Jordaan. In de geestelijke toepassing voor ons vallen de twee echter samen. Net als de Rode Zee spreekt de Jordaan van de dood van Christus. Bij de Rode Zee komt dit aspect naar voren dat we door de dood van Christus uitgegaan zijn uit de wereld en pelgrims op aarde zijn; en in die kwaliteit eten we het manna. De Jordaan stelt ons echter de dood van Christus voor als de weg waarlangs wij ingaan in Gods zegeningen: het land Kanaän is een beeld van de hemelse gewesten waar Christus is gezeten aan Gods rechterhand. En in zijn dood, opstanding en hemelvaart heeft Christus ons als het ware meegenomen. God heeft ons in Christus gezet in de hemelse gewesten (Ef.2:6). Daar liggen onze zegeningen (Ef.1:3vv.). En we eten van de opbrengst van het land. Dat wil zeggen: we houden ons bezig met een verheerlijkte Christus en met alles wat we in Hem bezitten, zoals dat in Ef.1 wordt voorgesteld.
Wij verkeren dus zowel ‘in de woestijn’ als ‘im het land’. Wij mogen eten van het manna én van het koren; we mogen ons nu eens voeden met de nederige Mens Jezus Christus, en dan weer genieten van de verheerlijkte Mens Christus Jezus. In die zin is er wel weer overeenstemming met Israël. Het volk was niet tegelijkertijd in de woestijn en in het land en at niet tegelijkertijd manna en koren. Zo zijn wij weliswaar wat onze positie betreft zowel in de woestijn als in het land, maar wat onze geestelijke beleving op een bepaald moment betreft niet. Dan zijn we in het ene of in het andere ‘gebied’ en eten we in het ene aspect van het manna en in het andere van het koren van het land.
Wat geweldig dat God ons in deze dingen voorstelt hoe we met Christus zijn verbonden en hoe we ons geestelijk mogen bezighouden met Hem in de diverse aspecten van zijn persoon en werk.