Snel zoeken:
316 jrg 130, 08-1987 De betekenis van het offer van Jezus Christus (2)

DE BETEKENIS VAN HET OFFER VAN JEZUS CHRISTUS OP HET KRUIS (2)

‘God onze Heiland, die wil dat alle mensen behouden en tot kennis van de waarheid komen’ (1Tim.2:4). Volgens C. Douma betekent het woord ‘alle’ hier niet alle mensen hoofd voor hoofd omdat het zonder lidwoord gebruikt wordt. Het zou doelen op alle mensen zonder onderscheid van rang of stand, dus op allerlei mensen. In zijn Theologisch-Homiletisch Bibelwerk schrijft J.P. Lange hierover echter het volgende: ‘Als God het tegendeel gewild had van wat hier staat zo zou het dwaas en vruchteloos zien voor het heil van een ander te bidden, daar Hij juist deze of die wellicht van zijn heilsplan uitgesloten zou kunnen hebben. Overigens spreekt de apostel hier van de wil van God in algemene zin en beslist niet van de wil van God waarvan de gelovigen voorwerpen zijn (Ef.1:1). Het is daarom helemaal niet nodig de uitdrukking ‘alle mensen’ door exegetische kunstgrepen op de een of andere manier in te perken en in de zin van ‘allerlei’ mensen op te vatten wat vers 1 tot een ongerijmdheid zou maken’. Hieraan kan nog toegevoegd worden, dat in vers 5 ook over mensen in het algemeen gesproken wordt. Titus 2:11 en 3:4 ondersteunen de opmerking van Lange.
Hierbij is ook van belang op het verschil te wijzen tussen 1Tim.2:6 en Matth.20:28. In 1Tim.2:6 lezen we dat Christus Jezus Zichzelf gegeven heeft tot een losprijs voor allen en daarmee zijn - gezien vers 5 - alle mensen bedoeld. Het hier gebruikte woord voor ‘voor’ heeft de betekenis van ‘zich uitstrekkend tot’, het heeft het karakter van een aanbod. In Matth.20:28 staat dat de Zoon des mensen gekomen is om zijn leven te geven tot een losprijs voor velen. Het hier gebruikte woord voor ‘voor’ heeft de betekenis van ‘in de plaats van’. Christus is dus wel met betrekking tot allen gestorven, maar slechts in de plaats van velen (dat zijn zij die daadwerkelijk gered worden) heeft Hij de losprijs betaald. We hebben hier dus een zelfde onderscheid als in Rom.5:18,19 en we zien hoe nauwkeurig de Geest van God zich uitdrukt in deze belangrijke kwestie.

‘En Hij is [het] zoenoffer voor onze zonden; en niet voor onze [zonden] alleen, maar ook voor de hele wereld’ (1Joh.2:1,2). Ook hier blijkt duidelijk dat het zoenoffer van Christus van betekenis voor de hele wereld’. (Telosvert.) of ‘voor [die van] de hele wereld’ (andere vert.); in beide vertalingen strekt de uitwerking van het offer van de Heer Jezus zich uit tot de hele wereld. Op grond van het feit dat Christus Zich onberispelijk aan God heeft opgeofferd, kan God elke zondaar, ja de hele wereld uitnodigen zich met Hem te laten verzoenen. Het zijn echter slechts de zonden van hen die in Jezus Christus geloven, die daadwerkelijk op Christus gelegd en uitgedelgd zijn.

De opdracht om het evangelie te prediken
Letten we op de opdracht om het evangelie te prediken en op de uitvoering ervan, dan zien we dat beide met het voorgaande in overeenstemming zijn. We lezen dat de Heer de discipelen opdraagt het evangelie te prediken onder alle volken, te beginnen bij Jeruzalem (Luk.24:47). In Mark.16:15 staat het zo: ‘Gaat heen in de hele wereld en predikt het evangelie aan de hele schepping’. En Matth.28:28 drukt het nog sterker uit: ‘Maakt alle volken tot discipelen’. God heeft met de boodschap dus alle mensen op het oog, waarbij alleen zij die geloven behouden worden (Mark.16:16).
Dat het evangelie wereldwijd bedoeld is, blijkt uit het woord van Petrus, dat er ‘onder de hemel geen andere naam onder de mensen gegeven is waardoor wij behouden moeten worden’ (Hand. 4:12). En Paulus drukt zich zo uit: ‘het evangelie dat gepredikt is in de hele schepping’ (Kol.1:23). Daarbij doelt hij weliswaar op de toenmaals bekende wereld, maar hij heeft daarbij alle bewoners van die wereld op het oog. Hel duidelijk komt dit ook uit in zijn toespraak op de Areopagus, waarin hij getuigt dat God aan alle mensen overal beveelt dat zij zich moeten bekeren (zie Hand.17:30).
Reeds in het Oude Testament lezen we dat God geen lust heeft aan de dood van de goddeloze, maar daarin dat de goddeloze zich bekeert en leeft (zie Ezech.33:11). Daarom laat God de oproep tot bekering in de hele wereld uitgaan en biedt Hij alle mensen het heil aan.
En ... dat aanbod is niet pro forma, maar het is welgemeend. Het bloed van Christus is er de grond voor! God stelt de mens dan ook voor de keuze om het heil aan te nemen en stelt hem er ook verantwoordelijk voor. Op de laatste bladzijde van de Bijbel lezen we: ‘En laat hij die dorst heeft komen; laat hij die wil, het levenswater nemen om niet’ (Openb.22:17). Als de mens de uitnodiging afwijst, dan geldt voor hem hetzelfde als wat de Heer Jezus van Jeruzalem gezegd heeft: ‘Hoe dikwijls heb Ik uw kinderen bijeen willen verzamelen, zoals een hen haar kuikens bijeenverzamelt onder haar vleugels en u hebt niet gewild’ (Matth.23:37). Anderzijds zegt de Schrift tot gelovigen dat God het willen en het werken bewerkt (Fil.2:13). Het één sluit het ander echter niet uit!
Het getuigenis van God komt tot ieder mens, ieder mens wordt bestraald door het licht (Joh.1:9). Helaas echter hebben velen de duisternis liever dan het licht en daarom ondervinden ze niet de levendmakende kracht van God.

De dood van Christus en de macht om te oordelen
We spraken er al over dat het kruis ook voor Christus een grote betekenis heeft, en dat in zijn verhouding tot de wereld. Welnu, op grond van zijn werk heeft Christus de macht over ‘alle vlees’ verkregen (Joh.17:2). God heeft aan Hem het oordeel overgegeven (Joh.5:22,23). En dat geldt zowel de levenden als de doden (Hand.10:42; 2Tim.4:11). Door zijn werk heeft Christus de akker, d.i. de wereld, gekocht (Matth.13:44) met alle mensen en schepselen erop
(vgl. 2Petr.2:1). Het kruis betekent voor de mensheid enerzijds dat God haar het heil aanbiedt, het betekent anderzijds dat de mens die het heil afwijst onder het oordeel van Christus valt.