Snel zoeken:
302 jrg 129, 02-1986 Over de Betekenis van Mattheüs 18:18-20 (4)

Mattheüs 18:18
Als hij naar de gemeente niet hoort

IN DE VORIGE ARTIKELEN HEBBEN WE ONS BEZIGGEHOUDEN MET DE SAMENHANG waarin Matth. 18: 18-20 moet worden geplaatst. Daarbij is vers 17 al enigszins besproken. We zullen nu het verband tussen vers 17 en vers 18 nader moeten bekijken. En daarbij zullen we terugkomen op een eerder gemaakte opmerking: dat de meeste uitleggers onder ons op het vermelde in vs. 17 een handeling van de Gemeente laten volgen, waarop vs. 18 zou doelen. Men stelt zich de zaak zo voor: de broeder die gezondigd heeft is namens de Gemeente bezocht. Hij luistert echter niet naar deze afgevaardigden. Nu is hij voor 'mij' als een heiden en tollenaar. Maar zo redeneert men, daarbij kan het natuurlijk niet blijven, de kwestie moet nu verder behandeld worden. De Gemeente besluit met deze broeder de praktische gemeenschap te verbreken. En op deze daad zou dan vers 18 slaan. Men baseert zich bij deze uitleg op het feit, dat het ‘u’ van vs. 17 in het enkelvoud staat en het ‘u’ van vs. 18 in het meervoud. En oppervlakkig gezien lijkt deze uitleg zeer aannemelijk. Toch kleven er grote bezwaren aan. Het eerste bezwaar is dat we moeten uitgaan van een daarop volgende handeling van de Gemeente ten aanzien van déze broeder waarover dit gedeelte in strikte zin niets vermeldt. En dit, terwijl vs. 15-17 zo gedetailleerd weergeven wat er gedaan moet worden. Het tweede bezwaar houdt in, dat ‘ik’ dan voor mijzelf al een houding bepaald heb ten opzichte van de betreffende persoon, terwijl de Gemeente als zodanig haar standpunt nog zou moeten vaststellen. Naar mijn mening riekt dit teveel naar ‘individualisme’ en ik kan me niet voorstellen dat de Schrift dat zou steunen. Als er staat ‘en als hij ook naar de Gemeente niet wil horen’ dan denken wij aan het bezoek namens de Gemeente, dat kennelijk op niets uitgelopen is. En dat zou ‘mij’ dan recht geven de betreffende broeder al als heiden en tollenaar te beschouwen? Maar als we zo redeneren, wat dan als de Gemeente na het verslag van de afgevaardigden nog niet tot een beslissing kan komen? Moet ik dan op mijn eentje het kontakt met de betreffende persoon verbreken, terwijl de Gemeente daar nog niet aan toe is? Zoals gezegd zou dat puur individualisme in de hand werken. Trouwens, wie zegt dat ‘ik’ bij het bezoek namens de Gemeente aanwezig ben? Dat valt uit vs. 17 niet af te leiden. Hoe weet ‘ik’ dus dat de man naar de Gemeente niet hoort? Kortom: de uitdrukking ‘als hij naar de Gemeente niet hoort’ houdt, naar mijn mening, alles in wat de Gemeente heeft kunnen doen om de man terecht te brengen, tot en met de laatste aanzegging namens de Gemeente: áls . u bij uw standpunt blijft, bent u vanaf dit moment uitgesloten - en als de betrokkene zich dan nóg verhardt, is hij ook uitgesloten; maar als hij op dat moment verbroken wordt, gaat de uitsluiting niet door. En of er nu één of tien besprekingen tussen gelegen hebben vanaf het moment dat ‘ik’ deze zaak aan de Gemeente bekend maakte, doet er niet toe. Het gaat er om dat het ‘niet horen naar de Gemeente’ niet slechts wat zegt van de onwil van de man, maar ook van de beslissing van de Gemeente. ‘Ik’ beschouw de betreffende persoon dus pas als een heiden en tollenaar als deze door de Gemeente als zodanig beschouwd wordt!

Waarom dan enkelvoud?
Maar hiermee zijn we riog niet klaar met vs. 17. Het grote probleem blijft waarom in vs. 17 ‘u’ in het enkelvoud staat. Het antwoord op die vraag is niet zo moeilijk te geven. Volgens vs. 15 ging het immers om de kwestie wat ik doen moet in mijn persoonlijke verhouding tegenover een broeder die zondigt (of het nu is tegen mij of in het algemeen). Welnu, vers 15 en 16 geven daarover uitvoerig instruktie. En daarbij doen zich twee mogelijkheden voor. De broeder luistert naar vermaan en dan heb ‘ik’ mijn broeder gewonnen. Ofwel hij luistert niet en hij luistert evenmin naar de Gemeente, dan heb ‘ik’ hem niet gewonnen, maar heb hem te beschouwen als de heiden en de tollenaar. Het gaat in vs. 15 tot en met 17 dus niet in eerste instantie om de vraag wat hij voor de Gemeente is, maar hoe ‘ik’ hem heb te beschouwen. Daarom staat er ‘u’ in het enkelvoud, maar dat betekent niet dat de Gemeente haar houding daarna pas zou moeten bepalen. Die houding is al bepaald en zit besloten in de woorden: ‘als hij naar de Gemeente niet hoort’. En ‘ik’ weet pas dat hij naar de Gemeente niet hoort als de kwestie wat de Gemeente betreft afgehandeld is.

Maar. . .. ‘tegen u’ .... staat er niet!!
Nu is er nog één hindernis te nemen en wel deze, dat in de vertaling van het NBG (en ook andere vertalingen) de woorden ‘tegen u’ niet voorkomen. Op deze tegenwerping kan een eenvoudig commentaar gegeven worden en wel dat het voor de uitleg niet uitmaakt of deze woorden er staan of niet. Dit vraagt natuurlijk om verduidelijking:
- Er is sprake van ‘uw’ broeder en niet van ‘een’ broeder of van ‘iemand’ zoals in Gal. 6 : 1. Het gaat dus in ieder geval om een verhouding van broeder tot broeder, ongeacht of de zonde specifiek tegen mij gericht was.
- Er staat in geval van berouw bij die broeder: ‘hebt u uw broeder gewonnen’, en niet ‘breng hem terecht’ zoals in Gal. 6 : 1. ‘Ik’, specifiek ‘ik’ dreig die broeder door zijn zonde kwijt te raken, ja ‘ik’ ben hem kwijt, ‘ik’ moet hem weer winnen. Ook dat onderstreept de persoonlijke relatie.
- Volgens vers 21 komt Petrus op het besprokene terug met de vraag: ‘Hoe dikwijls zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven?’ Dit wijst erop dat Petrus bij het voorgaande gedacht heeft aan een zonde tegen hemzelf.
- In Luk. 17: 3 lezen we ‘indien uw broeder zondigt, bestraf hem’ . In vers 4 staat echter 'en als hij zevenmaal per dag tegen u zondigt'. Dat wijst erop, dat met de woorden ‘als uw broeder zondigt’, bedoeld is: ‘als hij tegen u zondigt’.
- Ook al zou het niet gaan om een zonde tegen mij, dan gaat het er toch om wat ‘ik’ te doen heb om mijn broeder te winnen. Vandaar dat, als dat niet lukt, vers 17 aangeeft hoe ik de man te beschouwen heb als alle pogingen tot herstel falen.