Snel zoeken:
189 jrg 119, 05-1976 Als... ik... zie...

Genesis 9:16
De regenboog

Vader en moeder maken met de kinderen een autoritje. Het heeft geregend, maar de zon breekt weer door. Plotseling roept de jongste van het gezin: “Kijk eens mama, wat en mooie kleuren!” Allen kijken de kant op waarheen de kleinste wijst. Vader die chauffeurt en daarom slechts even opzij kan kijken zegt achteloos: “Ah joh, dat is de regenboog”. Een van de oudere kinderen, die op school wat over de breking van het licht gehoord heeft, tracht de anderen duidelijk te maken hoe dit natuurverschijnsel ontstaat. Zijn betoog gaat echter de mist in, want al gauw wordt de aandacht aan de kinderen door wat anders getrokken. Aan de regenboog wordt verder niet meer gedacht.

Geen zondvloed meer

Dit gefingeerde verhaaltje zou een uit het leven gegrepen voorvalletje kunnen zijn. Het is nu eenmaal zo, dat de meeste mensen achteloos aan de regenboog voorbijgaan. En als christenen denken we vaak evenmin wat dit natuurverschijnsel ons te zeggen heeft, terwijl het toch zo’n uiterst belangrijke boodschap inhoudt.
De regenboog is namelijk het teken van het verbond, dat God eeuwen geleden met heel de mensheid gesloten heeft. In de bijbel is er sprake van meerdere verbonden. De meeste daarvan zijn gesloten met een gedeelte van de mensheid. Alleen het verbond met Noach, waarvan de regenboog het teken is, is met heel de mensheid gesloten. Ja, zelfs alle levende wezens hebben er mee te maken. De inhoud van dit verbond luidt namelijk, dat God de aarde met al wat er op leeft niet meer door een zondvloed zal verdelgen. Dat verbond geldt nog steeds. God houdt zich aan zijn woord en zijn woord luidt: “Als de boog in de wolken is, dan zal Ik hem zien, zodat Ik mijn eeuwig verbond gedenk tussen God en alle levende wezens van alle vlees dat op de aarde is” (Gen. 9:16).

Gaan wij achteloos aan de regenboog voorbij, God doet dat niet. Iedere keer als de regenboog verschijnt, ziet God die en gedenkt Hij aan het verbond met Noach. Maakt de mens van de zondvloed en legende en ontneemt hij aan het gebeurde dat in Gen. 9 is beschreven in feite alle waarde, God houdt zich aan de realiteit, dat er een zondvloed is geweest en Hij houdt Zich ook aan zijn belofte om niet weer door een zondvloed al wat leeft te verdelgen.

Wel oordeel

Het voorgaande betekent niet, dat God deze wereld altijd zal laten bestaan en er nooit een tijd van afrekening zal komen. Integendeel, de bijbel voorzegt heel duidelijk, dat er in de toekomst iets zal gebeuren, dat parallel loop met wat er bij de zondvloed heeft plaatsgevonden. Het is wel belangrijk deze bijbelse uitspraken een na te gaan.
In de eerste plaats trekt God een vergelijking tussen zijn verhouding tot Israël en met die tot de mensheid na Noach. Van Israël zegt Hij:

“Dit is Mij als in de dagen van Noach: zoals Ik gezworen heb, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden komen, zo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer toornig op u zal zijn, noch u zal dreigen. Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en mijn vredesverbond zal niet wankelen, zegt uw Ontfermer, de Here” (Jesaja 54:9, 10).

In deze tekst wordt niet een vergelijking getrokken met het oordeel dat komen zal, maar juist een vergelijking betreffende het niet meer oordelen. Het lijkt tegenstrijdig, dat God, zoals we straks zullen zien, enerzijds de dagen van Noach gebruikt om de toekomende oordelen af te schilderen, en anderzijds dit gegeven gebruikt om aan te duiden, dat Hij niet meer toornig zal zijn. Dit is echter slechts een schijnbare tegenstrijdigheid.
In de eerste plaats geldt dit woord uit Jes. 54 slechts Israël en niet de hele mensheid. In de tweede plaats heeft het betrekking op het volk Israël nadat het de oordelen en gerichten van God heeft ondergaan. Dan zal namelijk God dit volk herstellen en zijn toorn zal daarna niet meer over Israël worden uitgestort.

De komst van de Zoon des Mensen

Over de wereld komen echter gerichten, die te vergelijken zijn met het oordeel van de zondvloed. In de eerste plaats is daar de verschijning van de Here Jezus Christus, die met oordeel gepaard gaat. In het evangelie naar Mattheüs wordt dit oordeel met dat van de zondvloed vergeleken.
Matth. 24:37-41 luidt namelijk:

“En zoals de dagen van Noach, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij waren in de dagen vóór de zondvloed, etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, tot op de dag dat Noach in de ark ging, en het niet verstonden, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. Dan zullen er twee op het veld zijn, één wordt weggenomen en één achtergelaten; twee zullen met de molensteen malen, één wordt weggenomen en één achtergelaten”.

Vaak wordt dit gedeelte in verband gebracht met 1 Thess. 4:17 en meent men, dat “één wordt weggenomen” slaat op de opname van de gemeente. Dit echter totaal ten onrechte. In Matth. 24 is namelijk geen sprake van de komst van de Heer Jezus in de lucht om de zijnen tot Zich te nemen, maar van zijn verschijning ten oordeel, waarbij Hij van zijn gemeente is vergezeld. De gemeente is namelijk al vóór die tijd opgenomen.
Bovendien maakt het verband ook heel duidelijk, dat het “wegnemen”, waar over Matth. 24:40 spreekt, een daad van oordeel is. De één die wordt weggenomen, wordt door het oordeel weggenomen, net zoals de zondvloed de ongelovigen “wegnam” (vgl. vs. 39). Daarentegen zijn “zij die achtergelaten worden” degenen die voor het oordeel gespaard blijven en die het koninkrijk, dat bij de verschijning van Christus wordt opgericht, binnengaan.
Het oordeel valt in tweeën uiteen, namelijk in een “oorlogsoordeel” en een “rechtbankoordeel”. Over het eerste vinden we nadere bijzonderheden in Openb. 19:19-21. Deze verzen beschrijven hoe “het beest en de koningen van de aarde en hun legers” oorlog voeren tegen “hem die op het paard zat en tegen zijn legermacht”. Hier vinden we de wereldbeheerser van de toekomst – en alle met hem verbonden machten – zich keren tegen de Gezalfde van God, die van de hemel neerdaalt met zijn legerscharen. Daarbij wordt het beest met de valse profeet gegrepen en levend geworpen in de poel van vuur, en de overigen worden gedood.
Over het “rechtbankoordeel” licht Matth. 25:31-46 ons nader in. Uit dat gedeelte blijkt dat de Zoon des Mensen zich zal zetten op de troon van zijn heerlijkheid en dat de volken voor Hem verzameld zullen worden. Deze zullen gescheiden worden in schapen en bokken. De schapen zijn zij, die niet geoordeeld worden, maar op aarde “achterblijven” en het koninkrijk ingaan, dat “hen bereid is van de grondlegging van de wereld”.
De bokken daarentegen worden door het oordeel weggenomen. En de maat van beoordeling is de wijze waarop men zich gedragen heeft ten opzichte van hen, die de Zoon des mensen: “deze mijn broeders” noemt. Daaronder moeten in verband met andere Bijbelplaatsen, zoals b.v. Openb. 7, gelovigen uit Israël verstaan worden.

Het eindgericht

Na de tijd van het Koninkrijk, anders gezegd: na het duizendjarig rijk, zal nogmaals een oordeel van God over deze aarde gaan. Dat oordeel is uitgebreider dan het oordeel over de levenden, dat plaatsvindt bij de verschijning van Jezus Christus. Het treft namelijk niet alleen mensen, maar ook de aarde, zoals de zondvloed de aarde trof. Over dit definitieve gericht spreekt Petrus in zijn tweede brief. In hoofdstuk drie van die brief heeft hij het over spotters die beweren, dat er in de schepping nooit iets veranderd is. De apostel laat zien, dat deze mensen willens en wetens voorbijgaan aan het oordeel van de zondvloed “waardoor de toenmalige wereld, door water overstroomd, vergaan is” (vs. 6). En hij bevestigt, dat de tegenwoordige hemelen en aarde door een dergelijk algemeen wereldgericht zullen worden getroffen. Daarbij blijft God echter trouw aan zijn belofte aan Noach, dat Hij de aarde niet weer door water zal verdelgen.
Dit oordeel zal namelijk door vuur uitgeoefend worden (vs. 7). Ook hierover vinden we in het boek de Openbaring nadere gegevens. Na de aankondiging van de duizendjarige regering van Christus beschrijft de apostel Johannes hoe Satan voor een korte tijd wordt losgelaten en de volken nogmaals in opstand brengt tegen God. Dan zal vuur van de hemel dalen en deze opstandelingen verteren (Openb. 20:7-10), vervolgens verdwijnen de aarde en de hemel (vs. 11). Daarna aanschouwt de profeet een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, “want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer” (Openb. 21:1).

Ark en kruis

Ten opzichte van beide bovengenoemde gerichten is er gelukkig nog een vergelijking met het oordeel in de dagen van Noach mogelijk.
Zoals toen, is er ook ten opzichte van deze gerichten redding mogelijk. Noach kreeg namelijk opdracht een ark te bouwen en in deze ark vonden hij en de zijnen een schuilplaats. Dit bouwen van de ark was een daad van zijn geloof (Hebr. 11:7). Dat er slechts weinigen, dat is acht zielen (1Petr. 3:20), behouden worden, was niet Gods schuld. De ark was groot genoeg om meerderen te bevatten. De andere mensen wilden echter niet binnengaan en kwamen daarom om. Zo is er ook redding mogelijk ten opzichte van de oordelen van God die komen gaan. Het aanvaarden van die redding is echter eveneens een zaak van geloof. Geloof in Jezus Christus, die voor ons het oordeel wilde ondergaan. Ook hiervan moeten we helaas zeggen, dat velen nu en in de toekomst de redding niet willen aanvaarden. Dat er slechts weinigen zijn, die het smalle pad kiezen, is evenmin Gods schuld. Het offer van Jezus Christus is waardevol genoeg om allen te redden. De oproep tot redding gaat eveneens uit tot allen. Het is echter de schuld van de mens zelf als hij weigert zich te bekeren en Hij daarom door het oordeel getroffen zal worden.

De woorden: “Als…. ik…. zie” komen nog een keer in de Schrift voor in verband met een “teken”. We lezen er over in het boek Exodus. Israël moest in Egypte bloed aan de deurposten strijken van de huizen waarin ze waren. En daar waar bloed gestreken was, ging de verderfengel, die de eerstgeborenen moest slaan, voorbij. Van dat bloed zei de Here:

“En het bloed zal u dienen als een teken aan de huizen, waar gij zijt, en wanneer Ik het bloed zie, dan ga Ik u voorbij” (Ex. 12:13).

Israël kon op dit woord van de Here bouwen. Het belangrijkste was niet of Israël het bloed zag, of iedere Israëliet in die gedenkwaardige nacht wel elk moment aan het bloed dacht, of iets van dien aard. Het belangrijkste was, dat God bloed zag. Maar om bloed te kunnen zien moest het natuurlijk wel aan de deurposten aangebracht zijn. Dit bloed aan de deurpost spreekt, evenals de ark van Noach van de redding, die er is door het kruis van Jezus Christus. Wie in het geloof Jezus Christus heeft aangenomen, mag weten, dat hij veilig is achter het bloed. Zoals God de regenboog ziet, en gedenkt aan zijn verbond met Noach, zo ziet God altijd het bloed gestort op Golgotha en gedenkt Hij allen die er achter schuilen.
Wij verliezen boog en bloed wel eens uit het oog. We denken niet altijd aan de waarde ervan. We horen niet altijd “de taal, die zij spreken”. De Here doet dat echter wel. Hij ziet en Hij bedenkt… Laat dat ons tot bemoediging dienen!