Snel zoeken:
294 jrg 128, 06-1985 De leer van de verwerping (2)

BIJ HET LEZEN VAN DE THEOLOGISCHE VERANTWOORDING werd ik al direkt getroffen door deze zin:

‘De diepte van deze waarheid (openbaringswaarheid, JGF) kunnen wij slechts doorgronden in het geloof, haar geheimenis van de uitverkiezing kunnen wij slechts verstaan als wij leven in gemeenschap met Christus’

Uiterst belangrijke woorden !! De leer van de uitverkiezing hoort niet thuis in de prediking aan ongelovigen, maar is een leer ter bemoediging van de gelovigen. Even belangrijk is de zin, die op de bovengeciteerde volgt:

‘Wie niet in het geloof staat, maar louter logisch redenerend te werk gaat, verstaat van dit mysterie niets, het is hem een dwaasheid’ (blz 9)

Maar ook voor de gelovigen hebben de opstellers een waarschuwing en wel deze:

‘dan (als we erkennen met een geloofswaarheid te doen te hebben, JGF) zien we ook in, dat een dogmatische bezinning en doordenking van dit geheimenis wel toegestaan en noodzakelijk is, maar onder het voorbehoud dat tevens de betrekkelijkheid van de waarheid van onze menselijke doordenking wordt beseft (blz 10)

Verder wijzen de opstellers erop dat onze westerse denkmethode ons ten aanzien van de leer van de uitverkiezing problemen opdringt, die de Schrift niet kent. De vraag 'Ben ik uitverkoren' als een theoretische konsekwentie van de uitverkiezing komt in de Bijbel niet voor. Dit is een uiterst belangrijke opmerking, die kennelijk bedoeld is als een korrektie op wat er in de 'zware' kringen gevonden wordt. Het is inderdaad zo, dat de Schrift ons nergens oproept te gaan onderzoeken of we wel uitverkoren Zijn. Voor de zondaar heeft de Schrift slechts de boodschap, dat hij zich bekeren moet
Heel duidelijk wordt ook naar voren gebracht, dat de verhouding tussen Gods handelen en 's mensen verantwoordelijkheid een probleem is dat in de Bijbel nooit zo gesteld wordt en dat dit probleem voor ons mensen ook niet op te lossen is. De Schrift stelt deze beide zaken soms in één verband naast elkaar. Als bewijs verwijzen de schrijvers naar Fil. 2 : 12 (blz. 11). Op blz. 12 van deze brochure wordt bij het belijden van de leer van de uitverkiezing gewezen op twee dingen, die we daarmee uitdrukken, en wel:

'Ten eerste iets verootmoedigends, nl. dat onze redding zelfs niet voor het geringste deel aan ons initiatief of onze macht te danken is, maar geheel berust op Gods onverplichte toewending tot ons; en ten tweede iets vertroostends, nl. dat onze redding dan ook onverbrekelijk vast ligt, terwijl ze niet berust op iets van onszelf, maar alleen en geheel op de trouw van God'.

Als we 'de tale Kanaäns' die we hierin aantreffen (per slot van rekening spreken wij daar ook een dialect van) voor lief nemen dan kunnen we ons in deze uitspraken toch geweldig goed vinden?!

Vervolgens worden de verschillende soorten verkiezing behandeld en daarbij vallen wel en paar kritische notities te maken. In het onderscheid tussen verkiezing tot dienst en verkiezing tot heil (blz. 15) kan ik me uiteraard vinden en dat de laatste een verkiezing tot dienst inhoudt is niet moeilijk in te zien, maar of omgekeerd de verkiezing tot dienst altijd ook de verkiezing tot heil beoogt, waag ik te betwijfelen.
Bij de opmerking dat verkiezing steeds tegelijk uitverkiezing is, wordt als voorbeeld verwezen naar Abraham. 'Abraham wordt verkozen met voorbijgaan van al zijn tijdgenoten' (blz. 15). Bedoelt men daarmee dat God met zijn heil aan Abrams tijdgenoten voorbijging? Wat doet men dan met een man als Melchizedek? Wanneer in dit gedeelte gesproken wordt over hen, 'die door de doop en de prediking tot Christus vergaderd zijn' dan beseffen we dat hier een doopbeschouwing om de hoek komt kijken, die de onze niet is. De volgorde is andersom, zoals het boek de Handelingen praktisch en de Brieven leerstellig laten zien. En als er staat (blz. 17) 'Al wie de verkiezende God zoekt, moet Hem zoeken aan het adres van zijn Gemeente, die voorwerp en instrument van zijn verkiezend werk in de wereld is' dan stuiten we op een kerkbeschouwing, die we evenmin voor onze rekening nemen. De verkiezing van de gelovigen te Antiochië vond niet plaats doordat zij zich tot de Gemeente wendden en zelfs ook niet doordat de Gemeente als zodanig zich tot hen wendde. Het gebeurde doordat twee apostelen uitgezonden door de Heilige Geest in de stad Antiochië het evangelie brachten.
Deze twee hadden een gemeente achter zich staan, maar dat is wat anders dan dat ze door de Gemeente zouden zijn uitgezonden en dat de heidenen in Antiochië in hen de Gemeente ontmoetten.
Deze opmerkingen wil ik echter alleen maar terloops plaatsen. Het goede in deze brochure overheerst verreweg en ik haast me dan ook het volgende citaat te geven, dat betrekking heeft op de kwestie van de roeping, waarbij de opstellers de mogelijkheid van onderscheiding van 'uitwendige' en 'inwendige' roeping naar voren hebben gebracht. Ze komen dan tot deze belangrijke konklusie:
'Wij moeten dan ook geen andere toegang tot het geheimenis der uitverkiezing zoeken dan alleen door het geloof aan de onwankelbare toezeggingen die God in Christus aan schuldige en verloren mensen schenkt. Wie niet door deze deur binnengaat maar van buitenaf inklimt, vindt zijn verkiezing nooit en dwaalt in wanhoop of valse gerustheid. Elk vragen of men wel uitverkoren is, blijft onbeantwoord, tenzij het wordt omgezet in de bede ‘ik geloof,kom mijn geloof te hulp (blz 18).

Of de aanhaling van het gebed van de maanzieke knaap hier wel op zijn plaats is, laat ik rusten. De voorafgaande woorden zijn mij en ik hoop ook u uit het hart gegrepen. Vervolgens komen de schrijvers dan bij de kwestie van de verwerping. Hoe voorzichtig en zorgvuldig ze deze zaak benaderen blijkt uit hun woorden, die ik hier uitgebreid aanhaal:

Het raadsel van het geloof. Wij stuiten hier echter op het raadsel, dat de prediking van Gods genadige toewending in Christus niet alleen het geloof wekt en zo uitverkiezend werkt, maar ook met ongeloof wordt beantwoord en zelfs verhardend werkt. Wij staan dan voor de smartelijke vraag, hoe dit mogelijk is. Hier ligt een logische redenering voor de hand: als het geloof een werk van Gods Geest is en uit de eeuwigheid stamt, dan moet ook het ongeloof ten diepste worden toegeschreven aan een eeuwig voornemen van God om aan bepaalde mensen het geloof te onthouden. Het is opvallend, dat de Schrift ons nergens in de richting van deze logica wijst. Terwijl telkens de lof opklinkt tot Hem die ons van voor de grondlegging der wereld verkoos tot geloof en redding, wordt nooit gezegd dat God van voor de grondlegging der wereld mensen tot ongeloof en eeuwige verwerping verkoos. De grote rechter verwijst in Matth. 25 de schapen naar ‘het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af’ (vs 34)., maar de bokken ‘naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is’ (vs. 41). Van de uitdrukking ‘ dat de verwerping op gelijke wijze de oorzaak der ongelovigheidverfoeiing verworpen (in het zogenaamde Besluit achter de Dordtse Leerregels) (blz.18).

Je hoeft niet Nederlands Hervormd te zijn en wat de laatste uitdrukking betreft de Dordtse Leerregels niet als belijdenisgeschrift te aanvaarden om toch hartelijk met deze uitsprakken eens te zijn.