Snel zoeken:
Zaterdag of zondag?

Een humoristisch stukje
In het Nieuw Israëlitisch Weekblad las ik eens een humoristisch stukje. De schrijver vertelde dat hij naast een christelijke dame gewoond had, die hem graag tot het christelijk geloof wilde bekeren. Op een keer opende ze het gesprek met de woorden: ‘Ja, jullie vieren op zaterdag zondag, niet waar?’. Welwillend merkte hij in zijn artikel op, dat hij maar niet geprobeerd had dit misverstand weg te nemen.
Aan dit voorval moest ik denken toen de redaktie van het Zoeklicht mij vroeg een artikel te schrijven over de vraag waarom we als christenen de zondag als een bijzondere dag vieren en niet de zaterdag. Ik heb daarin graag toegestemd, maar wil daarbij niet een andere fout maken door te stellen dat wij op zondag de joodse sabbat houden. Hoe ik dat bedoel zal wel duidelijk worden.

Gen. 2:2,3
Het eerste bericht over de zevende dag als een bijzondere dag treffen we aan in Gen. 2: 2 en 3. We lezen daar dat God op de zevende dag rustte van al het werk, dat Hij gemaakt had en dat Hij de zevende dag zegende en heiligde omdat Hij daarop gerust heeft van al het werk dat Hij scheppende tot stand gebracht had.
Uiteraard rustte God niet op de zevende dag omdat Hij moe zou zijn van het scheppingswerk. We lezen immers van Hem dat Hij niet moede of mat wordt (Jes. 40:28). God rustte omdat het werk volbracht was. Van het scheppingswerk kon gezegd worden, dat het zeer goed was (Gen.1:31). De Here God kon dus met voldoening terugzien op dat werk en Hij deed dat op de zevende dag. Het valt dan ook niet te ontkennen, dat God toen aan de zevende dag een bijzondere plaats gegeven heeft.

Uit het rusten van God op de zevende dag van de scheppingsweek mogen we niet concluderen dat God daarna nooit meer gewerkt zou hebben. Het scheppingswerk was wel voltooid, maar de schepping moest daarna onderhouden worden. We lezen dat God de zon doet opgaan, dat Hij regen en dauw schenkt, enz. In het Nieuwe Testament staat dat Christus alle dingen draagt door het woord van zijn kracht (Hebr. 1:3). Dat is zeker niet alleen van toepassing op de schepping na de zondeval, maar gold ook al daarvoor. Een argument voor deze stelling is, dat Adam en Eva de opdracht kregen om de hof te bebouwen en te bewaren. Er moest dus gewerkt worden. Werken is niet een gevolg van de zondeval, maar hoort bij de schepping. Dit geeft reden aan te nemen dat God ook gewerkt heeft om de schepping te laten gedijen. De schepping is niet een onafhankelijke grootheid, niet een zichzelf in leven houdend systeem. Dit onderhouden van de schepping tastte echter de scheppingsrust van God niet aan.

De zondeval
Er heeft zich evenwel iets voorgedaan, dat de scheppingsrust van God wel verstoord heeft en dat is de zondeval. De schepping is niet die zeer goede zaak gebleven die ze was. Adam en Eva zijn in opstand gekomen tegen God en over de aarde is een vloek gekomen. Gods rust was verstoord. De Here God moest aan een nieuw werk beginnen, het werk van de verlossing. Dit komt heel duidelijk uit in Joh. 5:17. De Here Jezus zegt daar:‘Mijn Vader werkt tot nu toe en ik werk ook’. Dat zegt de Heiland als de Joden Hem hebben aangevallen omdat Hij de verlamde bij het badwater Bethesda op de sabbat genezen had. Dit illustreert duidelijk dat de sabbatrust van de schepping verstoord is en God een nieuw werk, het verlossingswerk moest volbrengen. Dat werk zelf vond plaats op Golgotha, maar de weg erheen werd vanaf de zondeval bereid.

Adam en de sabbat
Vaak wordt gezegd, dat het onderhouden van de sabbat al aan Adam en Eva is voorgeschreven. We lezen echter met geen woord in Gen. 2 dat dit gebeurd is. Eerst als het volk Israël geroepen is uit Egypte wordt bij het verstrekken van het manna gesproken over de sabbat. Als het volk op de zesde dag tweemaal zoveel inzamelt als anders zegt Mozes:‘Dit is wat de Here gezegd heeft: een rustdag, een heilige sabbat is het morgen voor de Here’ (Ex. 16:23). In vers 26 lezen we ‘zes dagen zult gij het verzamelen, maar op de zevende dag is het sabbat’ Vers 29 onderstreept het sabbatsgebod nog eens met de woorden:‘Bedenkt, dat de Here u de sabbat gegeven heeft’. Het gevolg van dit voorschrift lezen we in vers 30: ‘Toen rustte het volk op de zevende dag’. Uit deze verzen laat zich duidelijk afleiden, dat de sabbat bij Israël nog niet bekend was.
In het kader van de wetgeving bij de Sinaï wordt het sabbatsgebod herhaald als het vierde van de tien geboden.
Nu blijkt uit de Schrift duidelijk dat de wet aan Israël is gegeven en niet aan de heidenen is opgelegd. We lezen immers van Joden ‘onder de wet’ en van volken ‘zonder wet’ (zie Rom. 2:12,14,17; 3:19;1Kor. 9:20,21). Als men beweert, zoals sommigen doen, dat de sabbat vanaf de schepping aan de mens is opgelegd dan is dat een bewering die niet vanuit de Schrift bewezen kan worden.
Nu kan men een vergelijking trekken met het voorschrift aangaande de reine en de onreine dieren en stellen dat bij de wetgeving eerst officieel aan Israël de voorschriften aangaande reine en onreine dieren werden gegeven, maar dat dit onderscheid toch ook aan Noach al bekend was (vgl. Lev. 11 met Gen. 7:2). Zo kan het sabbatsvoorschrift dus ook al gegolden hebben voordat we van een officieel gebod daarover lezen.
Dit mag zo zijn maar ten opzichte van de sabbat vinden we een dergelijke aanwijzing juist niet. Als het sabbatsgebod wel aan de mensheid zou zijn gegeven,maar door ontrouw zou zijn veronachtzaamd dan mochten we enige aanwijzing hierover verwachten maar bij het sluiten van het verbond met Noach en in heel de geschiedenis van de aartsvaders wordt over de sabbat met geen woord gerept. En als men een parallel wil trekken met het voorschrift voor reine en onreine dieren, laat men dan bedenken, dat dit voorschrift voor christenen uit de heidenen is opgeheven (zie Hand. 10:9-16; 1Tim. 4:4).

Israël en de wet
Een gebod aangaande de sabbat wordt dus eerst aan het volk Israël gegeven. In Ex. 31:13 lezen we: ‘maar mijn sabbatten moet gij onderhouden, want dat is een teken tussen Mij en u’. Dit wordt nog eens herhaald in vers 17: ‘Tussen Mij en de Israëlieten is deze (de sabbat) een teken voor altoos’ (zie ook Ezech.20:12). De sabbat gold voor Israël als een teken van het verbond dat de Here met het volk had gemaakt. Deze uitspraak zou zijn waarde verliezen wanneer het sabbatsgebod algemeen aan de mensheid was opgelegd. Men kan dan niet meer van een specifiek teken voor Israël spreken.
Kenmerkend is ook de verklaring van het sabbatsgebod aan Israël in Deut. 5:15. Deze luidt: ‘want gij zult gedenken, dat gij dienstknechten in het land Egypte geweest zijt, en dat de Here, uw God, u vandaar heeft uitgeleid met een sterke hand en met een uitgestrekte arm; daarom heeft u de Here, uw God, geboden de sabbatdag te houden’.
Tenslotte is er nog het woord van Neh. 9:14:‘Ook hebt gij hen uw heilige sabbat doen kennen en hun geboden, inzettingen en een wet gegeven door de dienst van uw knecht Mozes’. Ook dat bewijst dat specifiek aan Israël de sabbat is voorgeschreven.

Betekenis van de sabbat voor Israël
Het geven van de sabbat aan Israël had tweeërlei karakter. Enerzijds was het een goedgunstige gavevan God als een herinnering aan Gods rusten op de zevende dag. God verplichtte het volk dat als het ware model stond voor de mensheid, niet zeven dagen achter elkaar te werken, maar schonk de mens een rustdag ‘zes dagen zult gij uw werk doen, maar op de zevende dag zult gij rusten, opdat uw rund en uw ezel uitrusten en de zoon van uw slavin en de vreemdeling adem scheppen’ (Ex. 23:12). Hier zien we uitkomen wat de Here Jezus later gezegd heeft: ‘De sabbat is gemaakt om de mens, en niet de mens om de sabbat’ (Mark. 2:27). Dat is echter niet het enige aspect. De sabbat werd aan Israël ook opgelegd als een gebod en daarvan geldt hetzelfde als van het voorschrift aangaande het verzamelen van het manna, dat God daarmee Israël op de proef stelde of het zou wandelen naar zijn wet (zie Ex. 15:25; 16:4).
Wat de joodse sabbat betreft gaf God duidelijke voorschriften. Iemand die op die dag hout verzamelde moest gedood worden (Num.15:32-36). Op die dag mocht men geen last dragen (Jer. 17:21) en in huis geen vuur aansteken (Ex. 35:3).
Het bovenstaande moet ons als christenen er al voor waarschuwen om het sabbatsgebod dat aan de Joden is gegeven van de zaterdag naar de zondag over te brengen. We hebben namelijk geen enkel recht om de sabbat van dag te laten veranderen. De zondag is de eerste dag van de week en die spreekt niet van Gods scheppingsrust, de zevende dag doet dat wel. Bovendien hebben we geen enkel recht de eisen van het sabbatsgebod af te zwakken.
‘Maar, zal iemand zeggen, ‘hebben we dan wel het recht de sabbat af te schaffen?’. De vraag is echter wat God onthult over de christen en de wet en daarmee over de christen en de sabbat.

Uit werken der wet geen rechtvaardiging
Het gebod om op de zevende dag te rusten was begrepen in de geboden waarvan God gezegd had dat als de mens die zou doen, hij dan leven zou (Lev. 18:5). Nu weten we uit het Nieuwe Testament en het kon al afgeleid worden uit het Oude Testament, dat de mens niet gerechtvaardigd kon worden uit werken van de wet (Rom. 3:20; Gal. 2:16; 3:11). De wet is in wezen goed, maar ze was zwak vanwege onze vleselijke natuur(Rom. 6:14).Welnu het sabbatsgebod behoort dus tot een wetsysteem, dat de mens niet rechtvaardigen kan.

Niet meer onder de wet
Nadat Jezus Christus het verlossingswerk op Golgotha had volbracht, geldt van ieder die in Hem gelooft, dat hij niet meer onder het bestel van de wet staat, maar onder het bestel van genade. We lezen dit heel duidelijk in de brief aan de Romeinen, waarin de leer van het heil wordt beschreven. Rom. 6:14 luidt:
‘Immers de zonde zal over u geen heerschappij voeren,want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade.’
Veelal wordt deze tekst zo uitgelegd, dat we niet meer onder de ceremoniële wet staan maar wel onder de morele wet. Dat klopt echter niet, want vers 15 vervolgt met:
‘Zullen wij zondigen omdat we niet onder de wet, maar onder de genade zijn?’  
Het gaat dus wel degelijk om de morele geboden. Met deze opmerking gaat Paulus in tegen een gevolgtrekking die men ook nu nog wel maakt. Zodra een gelovige zegt, dat hij niet onder de wet is (een zuiver schriftuurlijke uitspraak !!) krijgt hij veelal de tegenwerping te horen: ‘ Wou jij dan beweren dat je wel stelen mag en liegen.....’. Dat is echter een totaal foute conclusie!

Negen geboden in nieuwe verpakking
Het feit dat we ons niet onder het wetsbestel van de Sinaï bevinden, wil namelijk niet zeggen dat we mogen doen wat we zelf willen. God is onze Heer, Hij is onze Gebieder. We hebben dus met zijn woord rekening te houden. Het uiterst merkwaardige is nu, dat in de brieven van het Nieuwe Testament negen van de tien geboden teruggevonden worden. Ze worden echter niet voorgeschreven als onderdelen van een wetsbestel van‘Gij zult’ en ‘Gij zult niet’. Een wetsbestel dat voor Israël getuigde van slavernij (Gal.4:1-3,10; 5:1-3). Nee, ze worden gegeven als voorschriften van de genade. Een tweetal voorbeelden zijn voldoende om het verschil te laten zien. In Ef. 4:25 schrijft Paulus:
‘Legt daarom de leugen af en spreekt de waarheid, ieder met zijn naaste, omdat wij leden zijn van elkander’.
Dit voorschrift komt op hetzelfde neer als: ‘Gij zult niet liegen’ en toch is het anders, de motivatie houdt verband met wat we in Christus geworden zijn: leden van elkaar als leden van het Lichaam van Christus, dat wil zeggen van de Gemeente.
Het tweede voorbeeld is nog sprekender. In vers 28 van Ef. 4 lezen we:
‘Wie een dief was, stele niet meer, maar spanne zich liever in om met zijn handen goed werk te verrichten, opdat hij iets kan meedelen aan de behoeftige’.
In plaats van het negatieve: ‘Gij zult niet stelen’ hier een positieve benadering: met je handen goed werk verrichten zodat je wat kunt meedelen aan een ander in plaats van anderen iets af te nemen. Hier zien we wat het betekent dat we niet onder de wet, maar onder de genade zijn. Het is de genade, die ons onderwijst hoe we te handelen hebben, zie daarvoor Titus 2:11-15!!. Als we ons door de genade laten onderwijzen en door de liefde van Christus laten leiden, vervullen we de wet (Rom.13:10, vgl. Rom. 8:1-4), ja doen we meer dan wat de wet eist.

Geen sabbatsvoorschrift
Zo worden alle geboden van de wet op de een of andere manier in het Nieuwe Testament herhaald, maar ‘in de verpakking van genade’. Alleen één gebod komen we niet tegen en dat is het vierde gebod betreffende de sabbat. Nu zou iemand kunnen zeggen: ‘Maar dat gebod is zo vanzelfsprekend, dat het niet herhaald behoeft te worden’. Maar het omgekeerde is juist waar. Dat je niet mag stelen, liegen, doodslaan enz. is veel en veel vanzelfsprekender dan dat we de sabbat zouden moeten houden. Welnu, waarom negen geboden wel en het sabbatsgebod niet?! Dat is op zichzelf al een aanwijzing, dat wij niet onder het sabbatsgebod staan. Maar dat is niet alles. Het is namelijk niet zo, dat er niets over het houden van bepaalde dagen gezegd wordt. Dat gebeurt wel degelijk! Maar hoe?! Het houden van bepaalde dagen wordt in die gevallen namelijk helemaal niet voorgeschreven. Integendeel, neem het woord uit Kol. 2:16
‘Laat dan niemand u blijven oordelen in zake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moet, terwijl de werkelijkheid van Christus is’
Dit woord betreft het onderhouden van dagen en veroordeelt juist dat men iemand de sabbat wil voorschrijven.
Eveneens wordt in Gal.4:10,11 in afkeurende zin gesproken over hen, die van het houden van feesten en dagen een probleem maken. We lezen daar
‘Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar. Ik vrees, dat ik mij wellicht tevergeefs voor u ingespannen heb’
Met geen woord lezen we hier dat Paulus voor de sabbat een uitzondering maakt! Mag men dan geen bepaalde dagen in acht nemen? Zeker wel, mits men er maar geen gebod van maakt. We leven in de vrijheid van de Geest en Paulus brengt dat heel duidelijk naar voren met de volgende woorden:
‘Deze (immers) stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze alle gelijk. Ieder zij voor zijn eigen besef tenvolle overtuigd. Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Here... ’(Rom. 14:5,6a)


De eerste dag van de week
Nu is er wel degelijk een dag waar het Nieuwe Testament bijzondere aandacht aan schenkt. Dat is echter niet de zevende dag van de week, maar de eerste. Jezus Christus werd door zijn volk verworpen en op vrijdag gekruisigd en door Jozef van Arimatheá in diens nieuwe graf gelegd. Op de sabbat lag Jezus in het graf.!! Wat een schril kontrast met de sabbat van rust na de scheppingsweek. Toen de sabbat voorbij was, zeer vroeg op de eerste dag van de week gingen de vrouwen naar het graf om hun Meester te zalven, want daarvoor hadden ze op vrijdag geen tijd gehad. Ze kwamen bij het graf en vonden het leeg. Jezus Christus, de Heer, was opgestaan op de eerste dag van de week. (zie Matth. 28:1-7;Mark. 16:1-8; Luk. 23:56-24:6).Wat een glorieuze dag, deze eerste dag van de week. Het is de opstandingsdag.
Op de avond van die dag verschijnt Jezus Christus te midden van zijn discipelen en toont hun de tekenen in zijn handen en in zijn zijde om te laten zien, dat Hij het zelf is, de opgestane Heer.
Thomas is er die eerste keer niet bij en daarop verschijnt de Heiland op de volgende eerste dag der week opnieuw in de kring van de discipelen om zich ook aan Thomas te openbaren (zie Joh. 20:19-29).
De discipelen hebben het belang van die eerste dag leren begrijpen. In 1Kor. 16: 9 geeft Paulus immers deze aanwijzing:
‘Wat nu de inzameling voor de heiligen betreft, doet ook gij, evenals ik het in de gemeenten van Galatië geregeld heb: elke eerste dag van de week legge ieder van u naar vermogen thuis iets weg, en hij spare dit op....
Het bijzondere karakter van deze dag komt ook uit in Hand. 20:7 waar we lezen:
‘En toen wij op de eerste dag van de week samengekomen waren om brood te breken...’
In het begin kwamen de gelovigen elke dag bij elkaar om het avondmaal te vieren (‘brood te breken’, Hand. 2:42,46). Uit dit vers 7 van Hand. 20 laat zich afleiden dat ze het elke eerste dag van de week zijn gaan doen. Op de opstandingsdag kwamen ze bij elkaar om te denken aan hun Heer die zijn leven gegeven had, maar die ook de dood had overwonnen. Bij de tekenen van brood en wijn dachten ze aan zijn lijden en sterven en aan zijn opstanding. Zo verkondigden zij zijn dood. Als discipelen van Hem mogen ook wij dat doen: ‘totdat Hij komt’ (1Kor. 11:26)

Des Heren dag
Graag wil ik wijzen op nog een tekst die het belang van de eerste dag van de week onderstreept al wordt die aanduiding niet gebruikt. Ik denk aan Openb.1:10.waar Johannes getuigt: ‘Ik nu was in vervoering des geestes op de dag des Heren’. Velen menen dat de uitdrukking ‘dag des Heren’ hier de toekomstige oordeelstijd aanduidt. Johannes zou dan in geestvervoering in de tijd verplaatst zijn naar die toekomende dag. Er zijn echter twee redenen om hier niet aan de dag des Heren in de gebruikelijke zin te denken. Ten eerste wordt er in het boek de Openbaring veel beschreven wat aan de eigenlijke dag des Heren voorafgaat. Ten tweede is de uitdrukking hier anders. De volgorde is omgedraaid. Om het met een Nederlandse weergave duidelijk te maken: er staat niet ‘de dag des Heren’, zoals op andere plaatsen (zie bijv. 1Thess. 5:2), maar ‘des Heren dag’. Eenzelfde constructie als ‘des Heren avondmaal’ (1Kor.11:20). Het gaat dus om de dag die de Here toebehoort en dan is er reden om aan de eerste dag van de week, ofwel aan de zondag te denken.

Geen sabbatsgebod, wel een bijzondere dag
We hebben geen sabbatsgebod, maar bezitten wel een bijzondere dag die we aan de Here mogen wijden: de eerste dag van de week. Op die dag komen we samen om te denken aan onze opgestane Heer. Dan wijden we die dag aan Hem. Leven we in landen waar we op die dag vrij hebben dan zullen we dat als een bijzondere zegen van de Heer ervaren en die dag op gepaste wijze doorbrengen. Christenen die leven in een moslimland zullen dikwijls gedwongen zijn op die dag gewoon hun werk te doen. Er zijn er die dan ‘s morgens vroeg of ‘s avonds na het werk samenkomen om de christelijke bijeenkomst te houden tot eer van God en tot zegen van henzelf.
Laten we waar mogelijk van die dag een feestdag maken, een dag aan de Here gewijd.

Rust
Dit artikel wil ik besluiten met een woord over ‘rust’. De zevende dag van de schepping sprak van rust. Zoals gezegd is Gods sabbatrust verbroken. God is gaan werken aan het werk van de verzoening. Te midden van een onrustige, van God afgevallen wereld is er nu een rust, een rust voor de gelovigen. Jezus Christus heeft gezegd: ‘Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven’ (Matth. 11:28). Dat is de rust voor het geweten van de mens, die als zondaar zich tot God bekeert met belijdenis van zijn zonden en die gelooft in Jezus Christus als Degene die voor zijn schuld wilde sterven op Golgotha’s kruis.
Ieder die zo tot Jezus Christus komt wordt een leerling van Hem en door te leren van de Meester vinden we rust voor onze ziel (Matth. 11:29). We hebben dan rust en vrede voor ons hart te midden van alle moeite en zorg hier op aarde.
Vervolgens is er in de toekomst een sabbatrust voor het volk van God. Aan Israël werd die rust in het vooruitzicht gesteld. Het volk zou na de woestijnreis rust vinden in het land Kanaän. Door hun ongehoorzaamheid vielen de Israëlieten echter in de woestijn (Hebr. 4:6). De rest van het volk werd door Jozua wel in het land gebracht, maar werkelijke rust vonden ze niet. Het messiaanse koninkrijk van rust en vrede kon niet worden opgericht. Het volk dat het land introk was even boos en zondig als zij die in de woestijn vielen. Daarom liet God door David een nieuwe boodschap van rust aankondigen, wanneer Hij zegt ‘Och of gij heden naar zijn stem hoordet! Verhardt uw harten niet...’ En Hij ze waarschuwt met het voorbeeld van het volk dat zijn rust niet inging (Ps. 95:7,8 en 11). Het volk heeft toen echter niet geluisterd en ook niet toen Jezus Christus op aarde kwam. Daarmee is de rust niet uit Gods agenda geschrapt, maar ze wordt aangekondigd als een rust in de toekomst wanneer Christus Zijn koninkrijk zal oprichten. Er blijft inderdaad een sabbatrust over voor het volk van God (Hebr. 4:9). Het gelovige deel van Israël zal die rust ingaan in het beloofde land (Jes. 32:1-4, 16-20). De christenen zullen met Christus de rust genieten als ze met Hem regeren in Zijn koninkrijk, want ze zijn erfgenamen van God en medeërfgenamen van Christus ( Rom. 8:17).
In geestelijke zin is voor ons de rust al aangebroken doordat we rust gevonden hebben in het werk van Jezus Christus. Geldt dat voor alle lezers van dit blad? God geve dat!

Zalig rustoord,- zoete vrede
vult mijn hart en blijft het bij.
Hij in Wie God zelf kan rusten,
is het rustpunt ook voor mij.