Snel zoeken:
205 jrg 122, 06-1979 De opname van de gemeente een hersenschim? 02

Johannes 7:7
Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 122 (1979)

Dwaalleer?

De in het vorige artikel genoemde briefschrijver gaat zover, dat hij deze leer een “dwaalleer” noemt. Nu weet ik niet of hij dit woord neemt in de betekenis, die er meestal aan gegeven wordt, namelijk die van een leer waardoor de grondslagen van het christelijk geloof aangetast worden. Daaronder verstaan we dan dat de persoon of het werk van de Here Jezus in diskrediet komen, bijvoorbeeld doordat men de Godheid of de waarachtige mensheid van Jezus Christus loochent of dat men de volmaaktheid van zijn verzoeningswerk in twijfel trekt. Iemand, die een dergelijke leer zou brengen moet men als een boze behandelen, want gemeenschap met zo iemand zou gemeenschap met zijn boze werken betekenen (vergelijk 2 Joh.). Als de briefschrijver zo’n consequentie niet trekt, moet hij ook niet over dwaalleer spreken. Immers juist in kringen, waar de opnameleer gehuldigd wordt, worden de fundamentele waarheden van het christelijk geloof bijzonder hoog gehouden. Men mag het met een bepaalde leer niet eens zijn, akkoord, maar men moet toch wel goede gronden hebben om iets een dwaalleer te noemen.

Een gevaarlijke leer dan?

Anderen vinden de opnameleer een gevaarlijke leer wat de gevolgen voor de praktijk betreft. Christenen zouden erdoor hun geestelijke weerbaarheid verliezen en geen kracht bezitten om vervolging te ondergaan, die hen wacht. Nu moet toegegeven worden dat de leer van de opname vóór de grote verdrukking door sommigen zo opgevat wordt als zou de gemeente geen enkele vervolging wachten. Dit is echter wel zeer naïef gedacht en zo wordt het beslist niet geleerd. Het woord van de Heer: “Ze hebben Mij vervolgd, ze zullen ook u vervolgen” is door hen, die in de opname geloven, nooit van zijn kracht beroofd, integendeel. De opnameleer is dan ook geen ontsnappingstheorie of ontvluchtingleer die een christen in slaap moet sussen met de idee, dat hem geen vervolging te wachten zou staan. Deze voorstelling van zaken is dwaas. We weten toch dat de gemeente in de tweede en derde eeuw dodelijk vervolgd is; meent men dan dat we zouden leren dat de gemeente verder van vervolging gevrijwaard blijft? Hoe naïef wil men ons eigenlijk hebben? Wij kennen toch ook het drama van de middeleeuwse vervolgingen? Wij weten toch van het verschrikkelijke lot dat de Armeense christenen getroffen heeft, die bij honderdduizenden zijn uitgeroeid?
Hoe zouden we dan leren, dat de gemeente geen vervolging te duchten zou hebben? Vervolging tot de dood kan elk ogenblik over ons komen. De leer van de opname vóór de Grote Verdrukking is daarmee niet in strijd. De zaak waar het om gaat is echter, dat het karakter van de Grote Verdrukking anders is dan het karakter dat vervolging om Christus’ wil in deze tijd draagt. Waarom werd Christus namelijk vervolgd? Om Hem tot inkeer te brengen? Om Hem te louteren?... De gedachte alleen al zou lasterlijk zijn. Christus was immers volmaakt, zonder zonde. Nee, Hij werd vervolgd omwille van de gerechtigheid. Hij getuigde van de wereld dat haar werken boos waren (Joh. 7:7). Welnu, om dezelfde redenen worden de christenen nu vervolgd. Natuurlijk kan God die vervolging tevens tot correctie en loutering voor ons gebruiken, maar dat verandert niets aan het feit, dat de vervolging ons deel is, omdat we Christus toebehoren en dezelfde plaats als Hij in deze wereld innemen. Over de Grote Verdrukking wordt in de bijbel echter gesproken als over een louteringsperiode voor het volk Israël in verband met hun afwijking van de Heer.
Het is ermee als met de benauwdheden waarin Israël in het verleden gebracht werd als het van de Heer afweek. Als Israël God verliet gaf Hij het volk over in de hand van de vijanden om het terug te brengen. Zo staat in Jesaja 10 dat Assur de roede in Gods hand is tegen zijn volk. En Zach. 12:14 spreekt over wat Jeruzalem in de toekomst van Godswege zal ondergaan. Door de beproeving heen zal het volk echter tot inkeer gebracht worden. De goddelozen zullen worden uitgedelgd en op hen die zich tot God wenden zal de Geest van genade en van de gebeden worden uitgestort.
Om dit verschil in karakter nu gaat het.

Wortel of vrucht?

MacPherson tracht dus de opnameleer in diskrediet te brengen door te beweren dat Darby die heeft overgenomen van een soort valse profetes. Hij schrijft in zijn inleiding:

“Vrucht heeft inderdaad een wortel en als je de vrucht wilt kennen moet je de wortel opzoeken en die bekijken” (blz. 3, 4).

Ik meen echter dat de Heer Jezus heel iets anders gezegd heeft. Iets dat precies tegenover gesteld is aan de woorden van MacPherson. Ik leer in Matth. 7:16, 20:

“Aan hun vruchten zult gij hen kennen”.

MacPherson meent in de grond te kunnen wroeten om de wortel boven te halen om dan daaraan te kunnen zien wat voor vrucht de boom wel moet opleveren. Meent hij soms zonder openbaring van Godswege te kunnen bepalen uit welke wortel de profetie van Bileam is ontsproten? En als de demonen erkennen dat Jezus de Zoon van God is kan hij dan besluiten dat deze uitspraak niet kan kloppen omdat de wortel demonisch is? Of kan hij soms zien dat het God was, die deze demonen tot een dergelijke erkenning bracht?
Nee, als wij Darby en zijn leer beoordelen willen we ons liever houden aan het Schriftwoord en zien naar de vruchten die deze leer gehad heeft.

Levende verwachting

Het eerste is, dat de leer van de opname een levende verwachting gewekt heeft – en nog steeds wekt – van de komst van de Heer. Zij, die leren dat de gemeente door de Grote Verdrukking moet, zijn altijd geneigd deze komst op de lange baan te schuiven. Het is kenmerkend hen te horen beweren (MacPherson doet dat b.v. ook), dat Paulus niet naar de komst van de Heer tijdens zijn leven uitgezien heeft, maar verwacht heeft dat hij zou sterven. Ook Petrus wordt aangehaald om aan te tonen, dat de gelovigen van de begintijd niet verwacht hebben, dat de Heer elk ogenblik zou kunnen komen. En dat terwijl Paulus aan de Thessalonikers schrijft: “Wij die overblijven tot de komst van de Heer”. Men probeert met redenering dit “wij” betekenisloos te maken; dat toont echter de zwakheid van de positie die men ingenomen heeft. Wanneer Paulus zichzelf er niet bij ingeschakeld heeft, had hij evengoed “zij” kunnen schrijven.
Dat de apostel op latere leeftijd de overtuiging kreeg, dat hem de dood wachtte, is toch absoluut geen argument voor de bewering, dat Paulus niet de komst van de Heer maar zijn sterven voor ogen had. Met Petrus is het nota bene zo, dat hij zijn stervensuur verwachtte, omdat hij daartoe een speciale aanwijzing ontvangen had. In plaats van met normale “gevallen” hebben we hier dus met uitzonderingen te doen, die de regel bevestigen.
Men hoeft de brieven van het nieuwe testament maar te lezen om te weten dat daarin de komst van de Heer als een zeer spoedig te verwachten zaak wordt voorgesteld. “Ik komt spoedig”, “de komst des heren is nabij” en dergelijke uitdrukkingen bewijzen dat.
Ook het feit, dat in de gelijkenissen nooit over meerdere geslachten gesproken wordt, laat zien dat de komst van de Heer reeds door de eerste christenen verwacht kon worden.
De meisjes, die uitgaan de bruidegom tegemoet, zijn dezelfde als die ingaan in de zaal of die buiten blijven staan. De knechten, die talenten ontvangen sterven niet eerst om na de opstanding rekenschap af te leggen, nee, bij hun leven komt de Heer terug.
De Schrift schuift de komst van de Heer niet geslachten en geslachten op, zelfs niet één geslacht. Alle pogingen om het tegendeel aan te tonen, hebben – onbedoeld wellicht – overeenkomst met het woord van de boze dienstknecht die zei: “Mijn Heer wacht met te komen”.

Toekomstliederen

En aan wie hebben we de meeste toekomstliederen te danken? Liederen, waarin helemaal niet specifiek gesproken wordt over de opname vóór de Grote Verdrukking. Eenvoudige liederen waarin de verwachting van de gelovige naar zijn Heer wordt uitgedrukt.
Liederen van blijdschap en zekerheid. Liederen over het ingaan in het Vaderhuis. Of is dat soms geen Bijbels gegeven?