Snel zoeken:
241 jrg 124, 11-1981 Hand in hand 13

Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 124 (1981)

Vraag:
Moet ik mijn zoon toestaan zijn meisje op haar flat te bezoeken?

Antwoord:
Dit is typisch een probleem van deze tijd. Meisjes en ook jongens gaan over het algemeen eerder het huis uit dan vroeger het geval was. Daarbij krijgen ze vaak een zelfstandige woonruimte toegewezen. In vroeger jaren trokken ze op kamers en hel wat hospita’s stonden geen bezoek van “de andere sekse” toe. In veel gevallen is er dus een radicale verandering in leefwijze. Dit brengt problemen met zich mee. Natuurlijk, als jonge mensen verkeerd willen, zullen ze daar altijd wel een gelegenheid voor weten te scheppen, maar we spreken niet over jonge mensen die verkeerd willen. We gaan er van uit dat onze jonge mensen de seksuele omgang echt niet vóór het huwelijk willen beleven. Het zelfstandig wonen van een van de beide partners betekent echter wel dat de mogelijkheid om voor de verleiding te bezwijken groter wordt.

Maar dan nu de vraag zelf. Ten eerste struikel ik over het woord “moet” waarmee de vraag begint. Van wie zouden ouders dit moeten toestaan? Eisen hun kinderen dat? Zetten die hun ouders onder druk, bijvoorbeeld met de opmerking dat ze niet zo ouderwets moeten doen? Als dat zo is, is er bij de kinderen iets fout. Ze weten dan kennelijk niet wat het “eren” van vader en moeder inhoudt.
Ja jongelui, ik zeg dit even goed scherp aan jullie adres. De tijd van gezagscrisis waarin we verkeren gaat aan jullie evenmin voorbij als aan de ouderen. Het grote gevaar bestaat dat je het gezag van je ouders in theorie erkent, omdat de Bijbel ouders gezag toekent, maar dat je er in de praktijk geen rekening mee houdt. Je wilt dan nog wel met hun voorschriften rekening houden als die in je straatje passen, maar anders niet. Dat heeft echter niets met gehoorzamen te maken. Gehoorzamen betekent naar je ouders luisteren, ook al gaan hun gedachten dwars tegen je eigen mening in.

Verder is het de vraag hoe de verhouding tussen de ouders en de kinderen is als er van “moeten” gesproken wordt. De bewoording van de vraag wijst op een zekere spanning die ontstaan is, en de vraag is of we als ouders mee schuldig staan aan deze spanning omdat we niet in de goede zin deze zaak met onze kinderen besproken hebben. Ik geef dit maar als een hint voor zelfonderzoek omdat de manier van benaderen zo ontzaglijk belangrijk is. Dat wil niet zeggen dat we als ouders dan maar in alles de zin van de kinderen moeten doen om de vrede te bewaren; beslist niet! Maar de wijze van benadering van het probleem kan – als dat met takt en wijsheid gebeurt – heel wat spanningen voorkomen.

Maar laat ik niet bij het woordje “moet” blijven staan. De vraag kan ook zo geformuleerd worden: “Kan ik mijn zoon toestaan…” Welnu, men moet niet verwachten dat ik in dit geval een definitief en voor alle gevallen geldend antwoord geeft. Dit is namelijk een zaak, die elk ouderpaar voor zichzelf met de Heer moet oplossen. Er zullen ouders zijn, die deze verantwoordelijkheid echt niet op zich durven nemen. Ze achten dit onverantwoord. Daarentegen zullen andere ouders hun kinderen deze omgang wel toestaan. Het gevaar voor de kinderen van de eerstgenoemde ouders is nu groot, dat ze een soort chantage gaan plegen. De ouders krijgen dan te horen; “Ja, maar die en die mogen het wel”. Wel, jongelui, dan richt ik weer even het woord tot jullie. Jullie ouders zijn voor de Heer verantwoordelijk voor wat zij doen en niet voor wat een ander doet. Er zijn algemene regels waaraan ieder ouderpaar zich bij de opvoeding te houden heeft. Daarnaast echter moeten de ouders heel wat opvoedkundige maatregelen treffen, die zij zelf voor de Heer hebben te overwegen. Er is niet voor elk christelijk gezin een eensluidend opvoedingssjabloon te geven. Als kinderen moet je daarmee rekening houden, en je mag dat wat andere ouders een ander ouderpaar nooit hun opvoedingssysteem opleggen omdat zij anders met hun eigen kinderen moeilijkheden zouden krijgen – helaas komt dat ook voor. Dan heet het: “Ja, maar als jullie het ze toestaan moeten wij het ook wel doen…” Zo’n benadering is fout. Ieder ouderpaar staat of valt – om het met een Bijbelwoord te zeggen – zijn eigen Heer.

Moeilijker wordt de zaak als de ouders van het meisje bezwaar tegen een bepaalde wijze van omgang hebben en de ouders van de jongen er geen enkel kwaad in zien, of omgekeerd. De wederzijdse ouders zullen deze zaak dan met elkaar moeten bespreken om tot eenzelfde gedragslijn te komen, waarbij met de bezwaren het meeste rekening gehouden zal moeten worden.

Wat de omgang op kamer of flat betreft wil ik tot de jongelui nog een enkel woord zeggen. Wanneer je ouders daar bezwaar tegen hebben ben je geneigd te zeggen: “Ja, maar er gebeurt toch niets, en we weten heus wel hoever we kunnen gaan…” Akkoord, we nemen graag van je aan, dat je niet van plan bent “verder” te gaan, maar je bent niet van hout of steen, en dat weten je ouders beter dan je het zelf weet. Wanneer zij dus bezwaren hebben tegen het bij elkaar op kamer of flat komen dan moet je daar terdege rekening mee houden. En als je ouders een dergelijke omgang wél toestaan, dan moet je je getuigenis als gelovige niet in opspraak brengt. Het motief “wat zal de wereld ervan zeggen?” is voor christenen niet altijd een doorslaggevend motief. De Heer heeft zich er niets aan gelegen laten liggen wat de mensen zeiden van zijn eten met hoeren en tollenaars. Maar de Heer gaf geen aanleiding tot praterij waarbij terécht gezegd zou kunnen worden: klopt dat wel? Welnu, het verkeer bij elkaar op kamer of flat is in de wereld al helemaal geen probleem meer. Men zal daarvan niet zoveel zeggen. Anders wordt het als je tot ’s avonds laat bij elkaar bent. Dan geef je wel degelijk aanleiding tot gepraat en is je getuigenis als christen wel degelijk in het geding. Met ernst zou ik je willen aanraden de frequentie van je bezoek aan elkaar maar heel erg laag te houden en de tijdsduur kort…