Snel zoeken:
008 jrg 99, 07-1956 Christus ter rechterhand Gods



In de bijbel lezen we enkele keren dat de Heer Jezus Zich gezet heeft ter rechterhand Gods. Verschillende gedachten, die tot bemoediging voor ons kunnen zijn en die houvast geven aan ons geloofsleven willen we overdenken.

De zonde teniet gedaan en de zonden weggedaan
De eenvoudige vermelding van het feit, zoals we dat vinden in Markus 16 : 19: "en zette zich aan de rechterhand Gods" bepaalt ons er bij, dat onze zonden zijn weggedaan en de zonde teniet is gedaan. Op het kruis droeg de Heiland onze zonden in zijn lichaam (1 Petrus 2 :24). Daar stierf Hij voor de zonde (Rom. 6 : 10; 8 : 3) en nu zit Hij ter rechterhand Gods. Dan moet er dus geen enkele zonde meer op Hem zijn en geen enkele verbinding met de zonde meer bestaan. Want zonde en zonden zijn onverenigbaar met Gods heiligheid. Hebr. 1 :3 zegt dan ook dat Hij: "nadat Hij door zichzelf de reiniging van de zonden teweeggebracht heeft, zich gezet heeft aan de rechterhand der Majesteit in de hoge".

Eens voor altijd
In Hebr. 1 : 3; 8 : 1 en vooral in hoofdstuk 10 : 12 wordt de nadruk gelegd op het feit, dat de Heer Jezus zich gezet heeft aan de rechterhand Gods. De priester, in Israël kon nooit een offerande verrichten, die niet meer herhaald behoefde te worden. Vandaar ook, dat hij staan moest (Hebr. 10 : 11) om de offeranden te herhalen. De Heer Jezus heeft Zichzelf eenmaal geofferd. Die offerande vraagt niet om herhaling. Na het volbrengen er van kon Hij Zich dus voor altijd zetten aan Gods rechterhand. Hoe groot onze zonden, hoe gebrekkig onze wandel na onze bekering ook mogen zijn, zijn offerande is volmaakt.

Ter hulp gereed
In Hand. 7 : 55 en 56 wordt van de Heer toch gezegd, dat Hij staat ter rechterhand Gods. Is dit in strijd met Hebr. 10 : 12? Neen, maar we moeten letten op de bedoeling, die Gods Geest met dit onderscheid heeft. Als het om zijn Hogepriesterschap en de offerande gaat, wordt de Heer ons voorgesteld in een toestand van rust, om de onveranderlijkheid van dat werk aan te geven.IUn Hand 7 zien we Hem als de verheerlijkte mens in de hemel, die zich verbonden weet met de zijnen op aarde. Evenals in Hand. 9 :5 wordt in Hand. 7 :55 de naam Jezus gebruikt. Zo is Hij met de zijnen verbonden in al hun lijden. Hij staat als het ware klaar om zijn dienstknecht Stefanus te ontvangen.
Als Stefanus tot de Joden spreekt over dit gezicht zegt hij niet: "Ik zie de hemelen geopend en Jezus ter rechterhand Gods". Neen, hij spreekt van de Zoon des mensen. Zo wordt de Heer voorgesteld als de verworpene, Eerst heeft Hij Zelf gepredikt tot het volk. Na zijn verwerping hebben de apostelen Hem als de verworpene gepredikt. Nog was de band met het joodse volk niet definitief verbroken. Petrus kon hun zijn wederkomst voorspellen, als ze berouw zouden hebben en zich zouden bekeren (Hand. 3 : 19). En zo kunnen we zeggen, dat de Heer nog klaar stond om neder te dalen, als men Hem als de Zoon des mensen wilde aanvaarden. Maar de Joden verwierpen het getuigenis van de Heilige Geest, die sprak door Stefanus. Zij zonden, zoals het in de gelijkenis was voorspeld, de Heer een gezantschap na: "Wij willen niet, dat deze over ons koning zij" (Luk. 19 : 14).

Ziende op Jezus
Zoals Stefanus letterlijk in een gezicht in de beproeving op Jezus zag, zo mogen wij ook zien op Hem, op Jezus, de Overste Leidsman des geloofs. Vóórdat Hij zich kon zetten ter rechterhand Gods, heeft Hij het kruis verdragen en de schande veracht (Hebr. 12 :2).
Zo moeten we op Hem zien, wanneer we in vervolging en lijden zijn, wanneer we zijn kruis opnemen en Hem navolgen.

Die ook voor ons bidt
En daarbij mogen we dan weten, dat Hij, die ter rechterhand Gods is, ook voor ons bidt (Rom. 8 :31). Hij kent onze beproeving. Zoals Hij eens voor Petrus bad vóórdat de verzoeking kwam, zo bidt Hij ook voor ons. Ik weet nog niet, wat mij morgen zal wedervaren. Hij weet het wel en ... Hij bidt! Geeft ons dat geen kracht om voort te gaan, zonder ons zorgen te maken voor de dag van morgen?

Zoekt de dingen, die boven zijn
Er wordt ons echter ook voorgehouden wat voor ons de konsekwenties zijn van zijn zitten ter rechterhand Gods: "Zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods" (Kol. 3 : 11). Niet alleen een passief vertrouwen op zijn voorbede, maar ook een zoeken van de hemelse dingen. Hier wordt de Heer als Christus aangeduid. De Christus is de Heer, verbonden met al de zijnen (1 Kor. 12 : 12). Kol. 3 is het hoofdstuk van "met Christus". Wij zijn met Hem verbonden, maar wij leven hier nog op aarde. Ons leven moet echter, zolang we nog uitwonen van de Heer, met onze hemelse positie in overeenstemming zijn. Vandaar de oproep: "zoekt" en even verder "bedenkt".

Van nu aan...
In Matth. 26 : 64, Mark. 14 : 62 en Luk. 22 :69 voorspelt de
Heer, dat Hij gezeten zal zijn ter rechterhand Gods. Na zijn verwerping heeft Hij die plaats ingenomen. Maar Hij verbindt er mee zijn komst als Zoon des mensen. Zo sprak Stefanus van Hem, in navolging van de woorden van de Heer. Voor het Joodse volk, dat Hem verwierp als de verachte Nazireër, wiens vader en moeder zij kenden, zal Hij wederkomen als de Zoon des mensen. Dan zal Hij het gelovig overblijfsel onder hen redden en de ongelovigen door het vuur van zijn mond verteren.

Totdat ik uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank uwer voeten
De eerste maal, dat er van het zitten ter rechterhand Gods sprake is, is in Ps. 110 1. Hier wordt aangeduid dat er een eind komt aan dit gezeten zlin van de Heer. Alle vijanden zullen Hem onderworpen worden en dan zal zijn koninklijke heerschappij ingaan. Niet wij behoeven daarvoor te zorgen, zoals vaak door vele christenen wordt gezegd. Nog onlangs las ik in de statuten van een christelijke vereniging, dat haar grondslag was, dat Christus' koningschap alom moet worden erkend. Neen de erkenning van Christus' koningschap kunnen wij gevoeglijk aan God overlaten. Wij behoeven slechts verloren zondaars te leiden tot het kruis. God zal echter zijn vijanden onderwerpen.
Deze tekst wordt in Matth. 22 : 44; Mark. 12 : 36; Luk. 20 : 43 door de Heer Jezus en in Hand. 2 i 35 door Petrus aangehaald, om te bewijzen dat Christus meer is dan een afstammeling van David. De Heer Jezus wordt daar n.l. met de naam HEER aangesproken. In Hebr. 1 : 13 wordt dezelfde tekst aangehaald om aan te tonen, dat de Heer meer is dan de engelen. Enigszins in tegenspraak met deze tekst schijnt te zijn wat we lezen in Ef. 1 : 20 en 1 Petr. 3 :22. Daar wordt gezegd, dat de Heer ter rechterhand Gods in de hemelse gewesten is "boven alle overheid, en gezag en macht. . .". De moeilijkheid wordt echter opgelost als we bedenken, dat dit in principe waar is. Zo ziet God Hem en die plaats heeft Hij voor God en ook voor ons. Door het geloof mogen wij dit weten. Verder moeten we er bij aanhalen wat Hebr. 2 :8 zegt: "Doch nuzien wij nog niet alle dingen aan Hem onderworpen".