Snel zoeken:
644 Ten laatste zond HIj zijn Zoon

Mattheüs 21:33
Ten laatste zond Hij zijn Zoon
(Matth. 21:33-46)

Ontrouwe pachters

Door beelden uit het dagelijks leven van zijn tijd gegrepen, heeft Jezus Christus de Joden trachten duidelijk te maken hoe het er met hen voorstond. Op een keer vertelde Hij hun van een man die een wijngaard plantte, er een rotsmuur om aanbracht, er een persbak in uitgroef en een uitkijktoren er in oprichtte.
Toen alles kant en klaar was verhuurde hij de wijngaard en ging hij naar het buitenland. Na verloop van tijd zond hij zijn knechten om de opbrengst van de wijngaard in ontvangst te nemen.
Wat deden echter de pachters? Ze sloegen de knechten de wijngaard uit, en sommigen vermoordden ze zelfs.
Nog eens probeerde de eigenaar zijn inkomsten binnen te krijgen, maar het lukte niet; alweer werden zijn knechten met schimpscheuten overladen en mishandeld.
Ten einde raad zond dan de eigenaar zijn zoon met de gedachten: ‘Die zullen ze ten minste ontzien’. Toen de pachters echter de zoon zagen aankomen lachten ze helemaal in hun vuistje. Dat was de erfgenaam immers; welnu, als ze die doodsloegen hadden ze de mogelijkheid de hele erfenis in bezit te krijgen. Zo gedacht, zo gedaan.
Dan stopt de Here met vertellen en stelt een vraag: ‘Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen?’
De Joden hebben daarop hun antwoord direct klaar; zonder mankeren zeggen ze: ‘Hij zal ze een vreselijke dood doen sterven en de wijngaard aan betere pachters verhuren, die hem ten minste de opbrengst afleveren’.

Heil voor heidenen

Met dat antwoord ondertekenden ze eigenlijk hun eigen vonnis. Hadden ze dan niet door dat de Here met de wijngaard het land Palestina bedoelde, dat Hij als het ware aan Israël had verpacht? Ze hadden dat wel kunnen aanvoelen, want in de Psalmen en in het boek Jesaja werden Palestina en Israël dikwijls bij een wijngaard vergeleken. Dat niet alleen, ook stond daar opgetekend dat Israël ontrouw was en slechte vruchten voor God voortbracht. En als het ging om het straffen van de schurkachtige pachters en het geven van de wijngaard aan anderen, hadden ze dan niet gelezen over de steen die door de tempelbouwers veracht was, die een hoeksteen zou worden, door God zelf geplaatst?
Dit houdt de Here hun voor, en dan kondigt Hij hen zonder omwegen aan dat het heil hen ontnomen en anderen aangeboden zou worden. Israël zou over z’n eigen Messias struikelen en door Hem vermorzeld worden! Zo is het ook gebeurd. In het jaar 70 kwam de Romeinen. De Joden werden verslagen en weggevoerd, en het evangelie droeg vrucht onder de heidenen, terwijl Israël zich verhardde.
Een geweldig keerpunt in de heilsgeschiedenis werd met die woorden aangeduid: ‘….van u weggenomen worden en gegeven worden aan een volk dat zijn vruchten opbrengt’. Een keerpunt dat in de eerste jaren van onze jaartelling als het ware gestalte kreeg.
Nu staan we echter weer voor zo’n keerpunt. Hoe staat het er namelijk met de volken, beter gezegd met de christenheid voor? Het heil is ons aangeboden, maar brengt de christenheid vrucht voort voor God? Luistert ze nog naar de stem van de eigenaar en naar de stem van zijn knechten? Het heeft er weinig meer van. Je kunt haast de term van het Richterenboek toepassen: “Elk doet wat goed is in eigen ogen”. De bijbel wordt op de ontleedtafel gelegd en van zijn gezag beroofd. Wat de Schrift zonde noemt wordt, zo niet openblijk gepropageerd, dan toch stilzwijgend goed geheten.
Nog is het voor ieder persoonlijk de tijd te luisteren naar de Heer van de wijngaard en zich te bekeren. Straks komt de tijd dat ook deze ontrouwe pachters worden gestraft en God zich weer over Israël ontfermt, zoals Hij dit eveneens in het Oude Testament heeft aangekondigd.