Snel zoeken:
Worden met 'hen, die verloren gaan' alle mensen bedoeld, die het evangelie hebben gehoord en weigeren het aan te namen?

2-Thessalonicenzen 2:10
Betreft: 2 Th 2: 10

Vraag:
Worden met 'hen, die verloren gaan' alle mensen bedoeld, die het evangelie hebben gehoord en weigeren het aan te namen?
Zijn ze met blindheid geslagen nadat ze het evangelie gehoord hebben of voor die tijd?
In het laatste geval kan de verwerping hen toch niet toegerekend worden?

Antwoord:
Laten we ons beperken tot de teksten waarin deze uitdrukking voorkomt en ons afvragen wie er in dat verband mee bedoeld zijn.
De eerste tekst, 1 Ko 1: 18, geeft geen aanwijzing en 2 Ko 2: 15 ook niet.
Met 2 Ko 4 ligt dat anders. Daar wordt min of meer een verklaring gegeven voor het verloren gaan, namelijk dat de god van deze eeuw hun gedachten verblind heeft. Dat gaat echter niet buiten de verantwoordelijkheid van die mensen om. Ze hebben het evangelie gehoord en ze verwerpen het.
Daar zit de satan achter want die zal altijd proberen het woord krachteloos te maken. Maar deze mensen willen zelf ook niet en ze geven dus toe aan de werking van satan.
Het is ermee als met Petrus, die tegen de Heer zegt, dat Hij niet lijden zal. De Meester antwoord hem: 'Ga weg achter mij satan' (Mt 16). Had Petrus dan geen schuld? Kon hij het niet helpen dat hij dat zei? Zeker wel, hij was zelf verantwoordelijk en had moeten onderkennen dat satan hem dit influisterde toen hij zich tegen het woord van de Heer keerde.
In de vierde tekst, hier in 2 Th 2.: 10 komt deze kant van de zaak naar voren. De werking van dwaling krijgen deze mensen niet voordat ze het evangelie gehoord hebben, maar daarna. En wel als duidelijk hun afwijzing gebleken is. Het punt waar we ons nu in feite mee bezighouden is de verhouding tussen Gods raad en onze verantwoordelijkheid. Die twee kunnen we niet altijd 'op een rijtje' krijgen.
Enerzijds verloopt alles zoals God het wil, anderzijds is de mens ion volle verantwoordelijkheid ingeschakeld.
Overdenk in verband hiermee Js 10: 5-10. Nooit is het zo, dat God mensen afhoudt van het heil, de mens doet dat zelf. Anderzijds is de redding Gods werk.
Deze beide punten moeten we rechtop laten staan ook al zien wij de onderlinge relatie niet.