Snel zoeken:
Kunt u deze verzen verklaren met een toepassing op de Gemeente?

1-Corinthiers 12:22
Betreft: 1 Ko 12: 22-24

Vraag:
Kunt u deze verzen verklaren met een toepassing op de Gemeente?

Antwoord:
Dit gedeelte is moeilijk uit te leggen als het gaat om de direkte verklaring met het oog op ons lichaam. De toepassing op de Gemeente is niet gemakkelijk maar wel gemakkelijker.
Laten we het eens proberen. In vers 21 lezen we dat het oog niet tot de hand kan zeggen: 'Ik heb u niet nodig'. Evenmin mag het hoofd dat zeggen tegen de voeten.
Vers 22 staat daar direkt mee in verband en spreekt dan over leden die zwakker schijnen, maar die des te noodzakelijker zijn. Het oog is dat ten opzichte van de voeten. Hand en voeten moeten dus bedoeld zijn met 'de ledematen, die schijnen zwakker te zijn'.
Je hebt toch veel meer aan je oog dan aan je hand, zou je kunnen denken, maar wat doe je als je geen handen en voeten hebt? Wat je oog ziet kun je dan niet bereiken en als men het je geeft kun je er niets mee doen. Handen en voeten lijken dus zwakker maar ze zijn meer noodzakelijk dan oog en oor.

In vers 23 is sprake van 'de minder geëerde' leden. Het is mogelijk dat daarmee dezelfde schijnbaar zwakke hand en voet mee bedoeld zijn. Als namelijk dit vers terugslaat op het voorgaande. Je zou het dan zo kunnen zien, dat handen en voeten werden versierd met ringen e.d. Of dat we ze beschermen, b.v. de voeten met sandalen.
Het is ook mogelijk dat vers 23 over andere leden spreekt dan over de eerder bedoelde zwakke leden (hand en voet). Dan zou er dus een nieuw facet belicht kunnen worden en duiden de woorden 'de minder geëerde' of 'minder edele' op organen die we des te zorgvuldiger behandelen.
We denken dan dus niet aan versiering, maar aan verzorging en dan zou men kunnen denken aan uitscheidings- en geslachtsorganen.
Het is moeilijk tussen deze twee gedachten te kiezen, maar de eerste gedachte heeft wel iets voor.

Maar dan nu de toepassing op de Gemeente. Alle gelovigen vormen met elkaar de Gemeente, die voorgesteld wordt als het Lichaam van Christus. Elke gelovige is daarvan een lid en elk heeft een taak, en een gave om die taak te verrichten.
Welnu in geestelijk opzicht zijn er ook leden die zwak schijnen te zijn met daar tegenover leden die veel sterker schijnen te zijn.
In hoofdstuk 14 vinden we waarschijnlijk de voorbeelden van wat Paulus hier bedoelt. Het spreken in talen leek een geweldig belangrijke gave. Wat een versiering! Maar, dat bewijst dat die gave juist niet zo belangrijk is.
Profeteren is veel minder spectaculair, maar toch veel belangrijker.
Een lid met de gaven van barmhartigheid (Rm 12: 8) lijkt maar een heel zwak en oneervol lid. Vergis je echter niet want die dienst is minstens zo belangrijk als het verrichten van krachten en tekenen.
Als iemand dient met het woord dan dat valt dat op...een sterk lid van het lichaam....zouden wij zeggen.
Maar wat te denken van de koster die de zaal heeft klaargemaakt zodat de spreker zijn dienst kan verrichten?!
Dat (hij of zij) wat (die) het meest in het oog loopt (opvalt) is dus niet altijd het belangrijkst.
Dat is de les van dit gedeelte. Wij moeten ons dus niet blind staren op 'geweldige gaven', maar juist acht geven op de 'stille' leden, die het onmisbare werk achter de schermen doen! Die zijn voor God net zo belangrijk! Zo niet belangrijker!