Snel zoeken:
Wilt u de uitdrukking 'welke God voorbereid heeft', verklaren?

Efeziërs 2:10
Betreft: Ef 2:10 (1)

Vraag:
Wilt u de uitdrukking 'welke God voorbereid heeft', verklaren?

Antwoord:
In de brief aan de Efeziërs ontvouwt de apostel Paulus de raadsbesluiten van God zoals hij die van eeuwigheid af bereid heeft. De nadruk ligt erop dat alles van God uitgaat. Hij heeft ons uitverkoren, Hij heeft ons bestemd tot het zoonschap, Hij heeft ons begenadigd (zie 1: 3-7),
Terwijl wij dood waren, heeft Hij ons levend gemaakt, Hij heeft ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten. Dat alles 'in Christus'.
We zijn behouden door genade , door het geloof en niet uit werken. Er is dus niets waar de mens zich op beroemen kan.
We hebben onszelf niet tot nieuwe mensen omgewerkt, nee we zijn Gods maaksel (zie 2:1-10).
Zoals Adam Gods maaksel was wat de eerste schepping betreft, zo zijn wij het wat de 'her - schepping' aangaat.
Zoals God voor Adam werk bereid had in de hof, zo heeft God ook voor ons van te voren werk bereid. Niet wij maken uit wat goede werken zijn, maar Hij heeft dat gedaan. In die zin zijn de goede werken van te voren bereid.
We behoeven ook niet te vragen wat die goede werken zijn, want ze zijn openbaar geworden in Jezus Christus en ze worden ons voorgehouden in de brieven.
De apostel wijst daar wel niet op in dit gedeelte, maar we mogen deze verbinding met onze Heiland wel leggen, want Christus is in alles ons grote Voorbeeld.
Aan het slot van vers 10 komt dan onze verantwoordelijkheid naar voren, namelijk dat wij in die werken zouden wandelen.
Vers 10 betekent niet dat God voor elke minuut en elk uur een goed werk voor ons bepaald heeft en dat we dus 'dat lijstje' zouden afwerken, maar dat Hij in algemene zin de goede werken bereid heeft. Onze opdracht is af te staan van de boze werken die we eerst deden en te wandelen in nieuwheid des levens. We moeten wandelen in het pad van die goede werken. Zie hoe de apostel Paulus zijn medewerker Titus en alle gelovigen vermaant om goede werken te doen: 2:7, 14; 3:1, 8 en 14.
Laten ook wij ijverig zijn in goede werken.