Snel zoeken:
601 jrg 112, blz. 38 1969 Hebr. 3 toekomstige rust?

J.T. te H. vraagt:

1. Wordt in Hebr. 3 :7-4 : 16 gesproken van de Heer, die hier temidden van alles in Gods rust was? (zie Psalm 3)
2. Het is toch duidelijk dat de daar genoemde rust verbonden is met verantwoordelijkheid, het is een rust die we kunnen missen, die ons kan ontgaan.
3. Naar mijn mening is iemand, die onder de beproevingen vasthoudt aan de trouw van de Heer, nu al in zijn rust, en ziet dat niet op de komende rust.

Antwoord:
Er wordt in de bijbel op drie manieren over rust gesproken:

1. Rust voor het geweten.
De Heer Jezus heeft gezegd: "Komt tot mij allen die vermoeid en belast zijt en ik zal u rust geven". De enige voorwaarde om deze rust te ontvangen, bestaat hierin dat de vermoeide en belaste zondaar tot Christus komt. Dan geeft de Heer rust (Matth. 11 : 28).

2. Rust voor de ziel.
De Heer Jezus heeft gezegd: "Neemt mijn juk op u, en leert van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen" (Matth. 11 :29).

Dit is de rust van Psalm 3, een rust temidden van de omstandigheden. Om die te vinden moet er iets gedaan worden. Het juk van de Heiland moet opgenomen worden en de les in zijn leerschool geleerd. Deze rust berust op vertrouwen in de Heer onder alle omstandigheden.

3. Rust aan het eind van de reis.
Van deze rust is sprake in Hebr. 3 : 7 en vervolgens.
De joodse gelovigen, aan wie deze brief gericht is, liepen gevaar terwille van de vervolgingen te bezwijken. Zij ontvangen een ernstige waarschuwing om te volharden en niet terug te keren tot het jodendom, om zodoende aan de vervolging te ontkomen. In dit gedeelte wordt hen daartoe het voorbeeld van het ongehoorzame Israël in de woestijn voorgehouden. Aan het eind van de woestijnreis wachtte Israël de rust in het land. Israël verhardde echter het hart. Door hun ongehoorzaamheid en weerspannigheid ontging hun de rust in het land. Zij werden door hun ongeloof in de woestijn neergeveld. Maar een jood zou kunnen tegenwerpen dat Jozua het volk toch in de rust gebracht had (namelijk de kinderen van hen, die in de woestijn omkwamen). Jozua heeft het volk wel gebracht in het land en in zekere zin kenden ze daar rust na de woestijnreis, maar dat was de eigenlijke rust van God niet. Zoals er naast de middelaar Mozes een hogere Middelaar is, en zoals er naast het oude verbond een nieuw is dat op betere beloften rust, enz., zo is er naast de rust een andere, uiteindelijke rust. Anders had David in Psalm 95 niet van een andere dag gesproken. En David leefde toch vele jaren na Jozua. Maar van deze rust, waarvan de rust in het land een voorbeeld is, het duizendjarig rijk een voorproef geeft en de eeuwigheid de volle vervulling biedt, geldt hetzelfde als van de rust na de woestijnreis. Om er binnen te gaan moet men het hart niet verharden en niet vallen door ongehoorzaamheid. En daarbij heeft God twee middelen gegeven:

1. het Woord van God, dat de geheimste schuilhoeken van ons hart blootlegt, en ons aan "onszelf wil ontdekken". Ongehoorzaamheid, weerspannigheid enz. worden door dat tweesnijdend zwaard aan het licht gebracht.
2. de Hogepriester, Jezus Christus, die medelijden heeft met onze zwakheden, zodat we barmhartigheid en genade vinden tot tijdige hulp, opdat we niet onderweg naar de rust bezwijken.

Elk van deze drie soorten rust is verbonden met verantwoordelijkheid, maar dan elk op zijn eigen manier.

De rust voor het geweten derven we als we zondigen en onszelf niet direkt oordelen en met belijdenis tot God gaan. We raken dan de zekerheid van ons behoud kwijt. Ons geweten klaagt ons aan en zolang we niet komen met een oprechte belijdenis, missen we de rust voor ons geweten.

De rust voor onze ziel missen we door te zien op de omstandigheden, door niet vol vertrouwen ons over te geven aan de Heer te midden van de beproevingen.

De rust van God gaan we niet binnen als we het christelijk geloof verloochenen en een boos en ongelovig hart openbaren. Iemand die dat doet, heeft dan wel beleden een christen te zijn en is wat het uiterlijke betreft meegegaan op reis naar de heerlijkheid, maar onderweg blijkt uit zijn ongehoorzaamheid en uit de verharding van zijn hart, dat hij niet werkelijk een kind van God is. Hij behoort in wezen niet tot het volk van God en derft dus ook de rust van God.