Snel zoeken:
356 jrg 134, 03-1991 De christen en het geld 01

Geld dat stom is, maakt recht wat krom is.

Niet de zaken, maar de mens
In de vorige eeuw leefde er in Amerika een schrijver, die in het geld de oorzaak van alle maatschappelijk kwaad zag. Hij wilde het geld afschaffen en terugkeren tot een soort ruilhandel. Deze man, Edward Bellamy geheten, bedacht niet, dat het kwaad niet zit in stoffelijke, materiële zaken, maar in de wijze waarop de mens met bepaalde zaken omgaat.
Dat geldt niet alleen voor het geld. Neem de muziek: dat we kunnen zingen en muziek kunnen maken, komt doordat God ons met die capaciteit geschapen heeft. Het is een scheppingsgegeven dat ook begrepen is in het 'Zie, het was zeer goed' (Gen.1:31). Helaas misbruikt men soms de muziek. Bijvoorbeeld om het publiek op te zwepen zoals de Nazi's deden met hun marsmuziek op hun partijdagen. Of zoals gebeurt met de hard rock uitvoeringen waar de jeugd hoteldebotel van wordt. Hetzelfde kunnen we zeggen van de techniek. Toen onze Heiland plaats nam in het schip van Petrus, maakte Hij gebruik van techniek, of beter van een ambachtelijk voortbrengsel; uit het ambacht is echter in het industriële tijdperk de moderne techniek ontstaan. Die techniek zelf is niet verkeerd, maar als alles voor de techniek moet wijken en het milieu eraan gaat, dan is er met het gebruik van de techniek iets mis. Welnu, zo is het met het geld. Dat geld is stom en het maakt het rechte krom. Mensen zijn het die recht maken wat krom is door middel van geldelijke manipulaties.

Wat staat er precies?
Helaas zijn er christenen die bij wijze van spreken Bellamy een handje helpen door de Bijbel verkeerd te citeren. Ze menen met de woorden 'Het geld is de wortel van alle kwaad' een bijbeltekst aangehaald te hebben. En ze verkondigen deze stelling als waarheid. Het is één van de helaas vele voorbeelden van verkeerd aanhalen van een bijbelse uitspraak. De Bijbeltekst luidt anders: 'Want de geldzucht is een wortel van alle kwaad'. Het gaat niet om het geld op zich, maar om de geldzucht. Terloops zij opgemerkt, dat er in het Grieks voor kwaad geen lidwoord staat. Dat houdt in, dat de vertaling 'wortel van alle kwaad' juister zou zijn omdat er dan ruimte gelaten wordt voor de gedachte dat er meer wortels van kwaad zijn. De geldzucht wordt echter daardoor gekarakteriseerd dat er alle vormen van kwaad uit kunnen voortkomen, zoals leugen, bedrog, geweld, seksuele uitbuiting. Maar dit terzijde; de Schrift spreekt over de geldzucht als bron van alle kwaad.

Hunkeren naar rijkdom
Over die geldzucht maakt het Spreukenboek een paar rake opmerkingen, die we wel ter harte mogen nemen. We lezen er bijvoorbeeld deze waarschuwing in:'Tob u niet af voor rijkdom... want plotseling maakt hij zich vleugels'. Als je meent het bezit in handen te hebben, glipt het je tussen de vingers door. Soms verwerft iemand zich in korte tijd rijkdom. Hij heeft het geld echt in handen, maar dan komt daarna de tegenslag en verliest men zijn bezit. Of men gooit het geld in een leven van verkwisting over de balk. Wij kennen het gezegde: 'Zo gewonnen, zo geronnen' Een andere waarschuwing, nog ernstiger van aard, lezen we in Spr.28:20: 'Maar wie naar rijkdom jaagt, blijft niet ongestraft'. Het staat er niet met zoveel woorden, maar hier is kennelijk bedoeld dat men op oneerlijke wijze geld probeert te verwerven. De persoon die naar rijkdom jaagt, wordt in dit vers namelijk gecontrasteerd met 'een betrouwbaar man'. Het hunkeren naar rijkdom gaat immers veelal gepaard met het gebruik van oneerlijke middelen om rijk te worden. Hierop hebben Spr.15:27 en 28:22 in ieder geval duidelijk betrekking.

Wie rijk willen worden,/b>
Het is van belang niet alleen vs. 10, maar ook vs. 9 goed te lezen. Er staat namelijk niet: 'Wie rijk zijn, vallen in verzoeking en in een strik en in vele onverstandige en schadelijke begeerten', maar: 'Wie rijk willen worden, etc.' Het rijk-zijn wordt niet veroordeeld, hoewel er grote gevaren aan verbonden zijn, maar het rijk willen worden. Dan wordt men namelijk geleid door de geldzucht of de hunkering naar geld.
We hebben twee oudtestamentische voorbeelden ter waarschuwing. Ten eerste Achan. Ondanks het duidelijke bevel om alles uit Jericho met de ban te slaan, vergreep hij zich aan het bezit van God door een mantel van Sinear, tweehonderd sikkels zilver en een gouden staaf van vijftig sikkels voor zich te nemen. Hij stort daarmee niet alleen zichzelf en zijn familie in het ongeluk; hij is daarmee ook schuldig aan de nederlaag die Israël leidt bij Ai. Kenmerkend zijn de woorden van zijn belijdenis als het kwaad uitgekomen is: 'en uit begeerte ernaar heb ik ze weggenomen' (Joz.7:21). Laten we niet menen dat we beter zijn dan deze ongelukkige uit lang vervlogen tijden. Ook in ons hart kan de begeerte naar geld ontvlammen, waardoor we afgetrokken worden van de Heer.
Een tweede voorbeeld hebben we in Gehazi. Zijn meester Elisa heeft niets van Naäman willen aannemen (2Kon.4:16). Dat heeft Elisa heel bewust niet willen doen. Kennelijk met de bedoeling om de Syrische generaal te leren dat de God van Israël barmhartigheid bewijst om niet. God laat zich noch vooraf, noch achteraf betalen. En Gods profeet is niet als Bileam gevoelig voor rijke beloning (vgl. 2Petr.2:1-3,15). Deze prachtige les maakt Gehazi ongedaan door toch beloning van Naäman te vragen. Hoe vol instructie zijn de woorden van Elisa: 'Was het de tijd om dat zilver aan te nemen of om klederen aan te nemen of olijfbomen en wijngaarden, schapen en runderen, slaven en slavinnen?' Deze woorden geven aan waar het hart van Gehazi naar uitging. Ze laten tevens zien, dat God zijn dienstknechten best alles aan bezit kan geven, maar dan op zijn tijd. Die tijd was er niet in de dagen van verval waarin Elisa leefde. Voor ons ligt er eenzelfde les in. Straks zullen we alles met Christus erven, maar nu is het voor een christen niet de tijd om zich rijkdommen in deze wereld te verwerven. Ons hart moet daarop niet gericht zijn.

Godsvrucht met tevredenheid
Het betoog van Paulus over de geldzucht in 1Tim.6 begint met een karakterisering van bepaalde mensen in de christenheid, die van de godsvrucht een winstbron menen te moeten maken. In tegenstelling daarmee wijst de apostel Timotheüs (en via hem ook ons) erop hoe onze houding moet zijn, waarop ons hart gericht moet zijn: dat is godsvrucht met tevredenheid. Die houding betekent echte winst. Het woord 'tevredenheid' komen we ook tegen in vs.8. We lezen daar dat we tevreden moeten zijn met voedsel en kleding. Er wordt wel eens gezegd, dat tevredenheid de enige aanduiding is met te ervoor, die op een goede zaak wijst. Dat gaat echter niet helemaal op, er kan ook een lijdzame tevredenheid zijn. Men wil zich dan geen verdere inspanning meer getroosten uit laksheid. Maar laat de tevredenheid waar de apostel hier over spreekt ons maar kenmerken. We leven namelijk in een welvaartstijd en hoe meer we bezitten hoe meer we willen hebben. We lopen groot gevaar 'het meer nooit vol te vinden'. De vermaning van de apostel is dan ook uitermate aktueel.