Snel zoeken:
Notities bij mijn Bijbel nr. 013

Genesis 1:11
En God zei: Dat de aarde jong groen voort brenge, zaadgevend gewas , vruchtbomen die naar hun aard vruchten dragen... en het was alzo... Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag (Gn 1:11-13).

Op de derde dag spreekt God tweemaal en iedere keer gebeurt er wat. Bij het eerste spreken van God wordt het land en het water gescheiden. Het tweede spreken betreft het land en wel dat de aarde planten en bomen moet voortbrengen. Het is niet te bedoeling dat het land braak blijft liggen, nee, het moet vrucht voortbrengen. God heeft een doel met de aarde. Heel zijn scheppingsactiviteit heeft een doel. Niets is doelloos.
Ten tweede valt het op dat het gewas zaad voortbrengt ‘naar zijn aard’. Het gewas vormt geen warwinkel waarbij het de ene keer dit zaad voortbrengt en de andere keer iets anders. Nee, er heerst orde en je kunt het gewas herkennen aan het zaad dat het voortbrengt.

In deze verzen zit een geweldige geestelijke les. In het geestelijk leven van de mens is het God ook om de vrucht ervan te doen. De Bijbel spreekt heel duidelijk over geestelijk vruchtdragen. Bij de gelovige is dat de vrucht van de Geest (Gl 5:22; Ef 5:9). Aan de vruchten kunnen we het gewas of de boom herkennen. De Heer spreekt erover dat je aan de vruchten de boom herkent. Iedere gelovige brengt zo zijn eigen vrucht voort naar de aard, de kwaliteit die hij heeft. Dit is in positieve zin waar voor elke gelovige.
Na de zondeval gaat dit op om goede bomen en slechte bomen van elkaar te onderscheiden. Wij worden opgeroepen om dit onderscheid in de praktijk op te merken (Mt 7:16.20; 12:33). Twee dingen zijn dus belangrijk: 1. vrucht dragen; 2 goede vruchten van slechte te onderscheiden en ons ver te houden van de slechte bomen. Laten we die beide aspecten op het geestelijk vlak in praktijk brengen.