Snel zoeken:
127 jrg 114, 05-1971 Het Israëlprobleem 05

Jesaja 7:14
De vergeestelijkingspraktijk nogmaals getoetst

Natuurlijk zien de voorstanders van de vergeestelingsmethode wel in, dat zij deze profetieën niet volledig op het herstel na de ballingschap kunnen toepassen. In dat herstel zien ook zij slechts een vóórvervulling. Zoals gezegd, laten zij deze gedeelten dan slaan op de kerk of op het nieuwe Jeruzalem.
We hebben de ongerijmdheid daarvan al aangetoond, maar gaan er hier dieper op in:

1. Het strijd met elke norm van Bijbeluitleg om in de profetie het ene deel
letterlijk te nemen en het andere deel geestelijk, terwijl de tekst zelf
daar geen enkele aanleiding toe geeft. Dus de profetieën aangaande de
komst van Jezus Christus in het vlees letterlijk, te weten:
geboorte uit een maagd (Jes. 7:14; Matth. 1:23);
geboorteplaats Bethlehem (Micha 5:1, 3; Matth. 2:6);
zijn optreden in Galilea (Jes. 8:23; 9:1; Matth. 4:15, 16);
zijn genezing van de zieken onder Israël (Jes. 53:4; Matth. 8:17);
zijn intocht in Jeruzalem op een ezelsveulen (Zach. 9:9; Matth. 21:5;
de verradersprijs van dertig zilverlingen (Zach. 11:12, 13; Matth. 27:9,
10);
zijn kruisiging tussen misdadigers (Jes. 53:12; Luk. 22:37;
zijn graf bij een rijk persoon (Jes. 53:9; Luk. 23:50-53);
het verloren van zijn kleding (Ps. 22:19; Joh. 19:24);
het niet breken van zijn beenderen (Ps. 34:21; Joh. 19:36);
het doorsteken van zijn zijde (Zach. 12:10; Joh. 19:37).
En de profetieën die spreken van zijn heilrijke regering bij zijn tweede
komst, geestelijk:
zijn heerschappij op de troon van David (dus te Jeruzalem) gepaard met
vrede (Jes. 9:6;
volken die naar Jeruzalem optrekken om het woord des Heren te horen (Jes.
2:3;
Juda en Israël veilig wonend onder zijn heerschappij (Jer. 23:5, 6; 33:15,
16; Micha 5; Zefanja 3:9-20);
zijn oordeel over de omliggende volken (Ezech. 28:25, 26; Jes. 11:13, 14);
hereniging van Juda en Israël tot één koninkrijk (Ezech. 37:22; Jes. 11:13;
zijn oordeel in het dal van Josafath (Joël 3:12);
Israël gereinigd van ongerechtigheid (Zach. 3:8b-10);
zijn herbouw van de tempel en regering als priester-koning (Zach. 6:12,13);
zijn uitroeien van oorlogstuig (Zach. 9:10;
zijn verschijning op de Olijfberg om Juda te verlossen (Zach. 14:1-7).
2. Wanneer men ondanks dat toch de heersersprofetieën gaat versymboliseren,
dan mag verwacht worden dat dat correct gebeurt. Wat is dan geestelijk
Juda en wat geestelijk Israël; wat gaat schuil achter Egypte en Assur, wat
is de geestelijke Olijfberg en het geestelijk oorlogstuig? enz. enz. De
uitleggers (zie korte Verklaring) wagen zich daar niet aan, eenvoudig
omdat dit een onmogelijke opgave is. Ze houden zich op de vlakte en
zeggen dat onder joodse, schaduwachtige tekening de heerlijkheid van de
gemeente of van het nieuwe Jeruzalem wordt geschilderd (zie punt 3). Dit
is echter een ontsnappingsformule. Daarvoor is de schildering te rijk aan
details, die we dan niet in hun gedetailleerde, maar alleen in hun globale
zin zouden moeten opvatten. Trouwens, neem de hierboven aangevoerde
schriftplaatsen en probeer daar zelfs in globale zin de toestand van de
kerk in te zien…. Het is een onmogelijke opgaaf!
3. De toepassing op het nieuwe Jeruzalem gaat eveneens mank, want in de
oudtestamentische profetieën staan voorstellingen die niet kloppen met de
beschrijving die Johannes van het hemels Jeruzalem geeft. De profetie
vermeldt dat de Messias zal regeren van zee tot zee (Zach 9:10; vergelijk
Jes. 60:5). Openb. 21:1 getuigt echter dat er op de nieuwe aarde geen
zee meer zal zijn. En of men nu in beide gevallen “zee” letterlijk neemt
of niet, tegenstrijdig blijft het. Tenzij men natuurlijk in het eerste
geval van een symbolische zee spreekt en in het tweede van een
letterlijke, maar dat is wel een beetje erg grote willekeur.
Zach. 14:16-19 zegt dat er over de volken, die weigeren op het
loofhuttenfeest op te trekken naar Jeruzalem, tuchtigingen zullen komen:
geen regen, plaag over Egypte. Als hier het nieuwe Jeruzalem in de eeuwige
toestand bedoeld zou zijn, geeft de eeuwigheid zelfs geen volmaakte
toestand. Dit strijdt met Openb. 21:4, 5.
In het herstelde Jeruzalem van Jes. 65:18-20 komt nog dood voor, zij het
dan dat iemand die op honderdjarige leeftijd sterft, nog een jongeling
genoemd wordt. Ook zijn daar nog zondaars, die dan wel door de vloek
getroffen worden, maar ze zijn er toch. Hoe kan men dit op het nieuwe
Jeruzalem laten slaan, waar geen zonde en dood meer gevonden worden?

Deze drie punten maken heel duidelijk dat de vergeestelijkingsmethode een wel zeer ongelukkige conceptie van de mens is. Een conceptie echter waartoe de kerkvisie van de opstellers hen wel dwong.


e. De uitspraken van het nieuwe testament

Na deze uitweiding keren we terug tot de bespreking van de vijf grondslagen, die duidelijk aangeven dat Israël meer dan alleen een staatkundige toekomst heeft. Er rest er ons nog één en wel de uitspraken van het nieuwe testament.
Daar is dan in de eerste plaats de aankondiging door Gabriël:

“Deze zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden en de Here God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal over het huis van Jakob koning zijn tot in eeuwigheid en aan zijn koningschap zal geen einde zijn” (Luk. 1:32, 33).

Is de troon en het rijk van David een geestelijk rijk geweest of een rijk in de hemel? Geen van beide toch immers! Welnu, dan zal Christus de regering van David te Jeruzalem herstellen en in letterlijke zin over het huis van Jakob regeren evenals David.
Zacharia, de vader van Johannes de doper spreekt aangaande de heilstijd van “bevrijding van onze vijanden” en “gered uit de handen van onze vijanden” om “Hem te dienen” en grondt dit op een eed aan vader Abraham gedaan. Is hij dan (geleid door de Heilige Geest!) joods kortzichtig geweest? Of moeten we weer aan het vergeestelijken?
In zijn toekomstrede op de Olijfberg (Matth.24) spreekt de Heer over: “de gruwel van verwoesting waarvan Daniël gesproken heeft”. Deze gruwel duidt, zoals overal in het oude testament, afgoderij aan “in de heilige plaats”. Dat kan niet anders dan de tempel zijn, die de discipelen zo in vervoering gebracht had (zie vers 1).
“Bidt at uw vlucht niet geschiede op een sabbat”. De sabbat is het teken tussen God en Israël (zie Ex. 20:12).
“Dat dan die in Judea zijn”. Duidelijke plaatsbepaling!
Ik weet wel dat Titus in het jaar 70 na Chr., maar de vermelding van “de grote verdrukking” en “het teken van de Zoon des mensen aan de hemel” bewijst dat het om de eindtijd gaat.
Ook dat wordt door de meesten erkend en dus wordt de symbolische verklaring toegepast: de gruwel is de afval onder de antichrist in de christelijke kerk, die als de heilige plaats wordt beschouwd. Dit is in zoverre juist, dat de antichrist inderdaad hier in het geding is. Maar waar zal deze valse messias anders optreden dan in het land Juda? En waarom de tempel vergeestelijkt, als dit gedeelte juist handelt over het oordeel betreffende de werkelijke tempel en Daniël ook geen andere op het oog had?
En wat is dan de symbolische sabbat? De zondag soms? Zijn er dan in dat verband bepalingen aan de gemeente voor gegeven wat vluchten betreft? En met het geestelijke Judea wordt het nog vreemder. Wat moet men daar onder verstaan?
Vlak voor de Heer Jezus ten hemel voer, hebben de discipelen hem deze vraag voorgelegd: “Heer zult gij in deze tijd voor Israël het koninkrijk weer oprichten?” als er nu voor Israël geen koninkrijk meer kwam, mochten we toch uit de mond van de Heer een correctie verwachten zoals bij de Emmausgangers (Luk. 24), die geheel de lijdensprofetieën van de Messias over het hoofd zagen. Maar de Heer bestraft hen niet, integendeel zijn antwoord laat zien dat er een koninkrijk over Israël komt. Alleen de tijd heeft de Vader in zijn eigen macht (hand. 1:6, 7). Zo heeft de Heer ook vóór het kruis aan de twaalven beloofd: “Als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van zijn heerlijkheid, zult ook gij zitten op twaalf tronen, om de twaalf stammen van Israël te oordelen” (Matth. 19:28).
Dat er nog een koninkrijk voor Israël zal komen, wordt nog duidelijker als na de uitstorting van de Heilige Geest door Petrus aan de Joden de profetieën van de oude dag worden bevestigd. Als ze zich zouden bekeren, zouden “de tijden van verkwikking komen van het aangezicht van de Heer, en Hij Jezus Christus moge zenden die u te voren verordend is, die de hemel moet opnemen tot op de tijden der herstelling van alle dingen, waarvan God sinds oude tijden gesproken heeft door de mond van zijn heilige profeten” (Hand. 3:19-21).
En dit herstel, waarvan de profeten gesproken hebben, is het herstel van Juda en van israël onder hun Messias.
Tenslotte geeft het boek de Openbaring ook duidelijke aanwijzingen. In hoofdstuk 7 is sprake van 144.000 uit alle stammen van Israël. Deze staan terdege in contrast met de grote schare uit alle volken waarover verderop in dat hoofdstuk gesproken wordt. Moeten we soms het eerste vergeestelijken en het tweede niet? Of worden er twee dezelfde groepen mee aangeduid? De beschrijving maakt toch duidelijk dat dit niet het geval is! Ook hoofdstuk 11, dat handelt over de grote verdrukking, is niet mis te verstaan: de tempel Gods, Jeruzalem de heilige stad, waar hun Heer gekruisigd is. Hoe wil men dat vergeestelijken?
Maar dit alles is nog niets vergeleken met de leer die de apostel Paulus in Rom. 9-11 ontwikkelt. In dat gedeelte toont hij aan hoe de leer “gerechtigheid voor een ieder die gelooft, zowel voor jood als heiden zonder onderscheid” te rijmen is met de speciale plaats en onderscheiden beloften aan Abraham en zijn nageslacht gegeven.
Zegt hij nu dat we al die beloften en voorzeggingen maar geestelijk moeten opvatten en op de kerk of het nieuwe Jeruzalem moeten toepassen? Dat zouden we dan toch mogen verwachten als dat de oplossing was! Integendeel, hij laat Israël zijn bijzondere positie houden. Israël is niet verstoten. Alleen zullen die beloften eerst in vervulling gaan als de volheid vna de volken is ingegaan. Ik citeer:

“Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend is, opdat gij niet wijs zijt in eigen oog, dat er voor een deel over Israël verharding gekomen is (degene die zich niet verharden zijn als leden bij de gemeente, het lichaam van Christus, ingelijfd) totdat de volheid van de volken zal zijn ingegaan; en zó zal geheel Israël behouden worden, zoals geschreven staat: Uit Sion zal de Verlosser komen; hij zal de goddeloosheden van Jakob afwenden” (Rom. 11:25-27).

Hij wijst er daarbij op dat de genadegaven en de roeping van God onberouwelijk zijn.
We hebben in dit gedeelte de vergeestelijkingstheorie misschien wel een beetje ironisch in het daglicht gesteld. Laatstgenoemde uitdrukking van de apostel toont echter hoe ernstig de misgreep van deze theologen is. Zij toch maken de beloften van God wel berouwelijk. Want als een Israël een onverbrekelijk verbond is geschonken en zegenrijke beloften, die dat volk in feite niet ontvangt, dan wordt daarmee Gods trouw aangetast. Men bedoelt dat wel niet zo, maar het komt er toch op neer. Vandaar dat we blij zijn met de kentering die is ingetreden. Zoals gezegd is het daar echter ook niet alles goud wat er blinkt.