Snel zoeken:
132 jrg 114, 11-1971 Het Israëlprobleem 10

Romeinen 10:19
Vijanden wat het evangelie betreft

Er is nog meer. Vers 28 laat zien, dat Israël nooit in de periode waarin het evangelie van de genade van God wordt verkondigd, tot inkeer zal komen.
“Wat het evangelie betreft, zijn zij wel vijanden ter wille van u”. Niet door het evangelie komen ze tot inkeer, ze zijn er vijanden van en dat ter wille van de volken, die daardoor het heil ontvangen. Van een harmonieus samengaan van Israël en “Kerk” is dus geen sprake. Evenmin daarvan dat Israël tot jaloersheid gebracht wordt door “de Kerk” en het volk zich tot het evangelie bekeert, terwijl “de Kerk” nog het getuigenis van God op aarde is.
Hoe moeten we dan dit tot jaloersheid wekken opvatten? Wel, de hele periode waarin het heil tot de volken gaat, dient om Israëls naijver op te wekken. Zo zegt Rom. 10:19:

“Maar ik vraag: heeft Israël het niet verstaan? In de eerste plaats zegt Mozes: “Ik zal jaloersheid bij u opwekken door wat geen volk is; door een onverstandig volk zal ik uw toorn opwekken”.

Hier zien we dat de naijver niet een verlangen naar heil bewerkt, maar toorn, omdat God de heidenen barmhartigheid bewijst (vergelijk Jona onder zijn wonderboom).
In deze zelfde periode zal bij enkele Joden de jaloersheid verlangen naar het heil opwekken, zodat ze “behouden worden” (vs. 14). Voor de massa van het volk zal de toorn echter pas in verlangen omslaan als de heidenen het heil zijn “ingegaan”. Tot jaloersheid verwekt worden, en daadwerkelijk bekeren en Gods barmhartigheid afsmeken, zijn twee dingen, die niet noodzakelijk samenvallen en het in dit geval zeer zeker niet doen.

Nu verharding over Israël; straks over de Christenheid

Voor de volledigheid vermelden we nog een getuigenis uit 2 Kor. 3:14, waar staat dat het deken van Israël verhard is geworden. Er ligt een bedekking over hun hart. Deze bedekking wordt pas weggenomen als ze zich tot de Heer bekeren. En die bekering vindt volgens Rom. 11 niet plaats door middel van de prediking van het evangelie van de genade, want daarvan zijn ze vijanden. Alleen omdat God het volk verkoren heeft, daarom zal Hij ene getuigenis onder Israël oprichten en door de nood zal het rouwe deel van Israël erkennen dat de hand van God op hen rust vanwege het overtreden van het verbond van god. Het oude testament zal hun schuld onthullen en het nieuwe testament zal hen laten zien hoe er een getuigenis onder de heidenen is geweest in de tijd dat Israël terzijde is geteld. Dan zal de jaloezie, om ook het heil te beërven, een omkeer teweeg brengen en wordt het deksel van verharding van hen weggenomen.
Precies het omgekeerde zal dan echter bij het naamchristendom plaatsvinden. Zij hebben het evangelie wel gehoord, maar geen liefde tot de waarheid gehad. Of zij nu hypocrieten of openlijke vijanden zijn geweest, maakt geen verschil: zij zullen een werking der dwaling ontvangen, zodat ze de leugen geloven (2 Thess. 2:12). Als Israël op weg is naar zijn herstel, is het christelijk getuigenis – nadat de ware kinderen Gods zijn opgenomen – op weg naar zijn ondergang. Ook hier zien we de “plaatsverwisseling”.

Samenvatting van het voorafgaande

We geven eerst een samenvatting van de conclusies uit de voorgaande artikelen over dit onderwerp. Deze luiden:

a. Israël heeft meer dan alleen een politieke toekomst.
b. De bijbel bevat uitgebreide profetieën over een toekomstig “geestelijk”
herstel van Israël. De stichting van de staat Israël is een voorwaarde
voor de vervulling van deze voorzeggingen, maar betekent niet de
vervulling zelf.
c. De bevrijding van Jeruzalem in de zesdaagse oorlog houdt niet in, dat de
tijden der volken voorbij zijn. Er wacht Jeruzalem nog een vertreding door
de volken, die 42 maanden duren zal.
d. Israël en de kerk gaan niet samen als erkend getuigenis van God op aarde.
Voordat Israël weer dit getuigenis vormt, is de gemeente opgenomen in het
Vaderhuis.

Drie perioden

Nadat zo het uitgangspunt is gemarkeerd, kunnen we ons nader bezig houden met de toekomst van dit unieke volk. Globaal gesproken staan Israël nog drie verschillende perioden te wachten en wel:

1. een periode van benauwdheid en grote verdrukking;
2. een periode van herstel;
3. een periode van vrede.

Een periode van grote verdrukking

Over deze tijd handelen verschillende gedeelten van de Heilige Schrift, hetzij in typische aanduiding, hetzij in directe profetische verkondiging. We beperken ons tot de laatste soort en volstaan met te wijzen op een drietal duidelijke voorzeggingen.
Zo spreekt Jeremia over:

“Wee, want groot is die dag, zonder weerga, een tijd van benauwdheid is het voor Jakob, maar daaruit zal hij gered worden” (Jer. 30:7).

Het verband waarin deze tekst voorkomt laat zien, dat het hier niet gaat over een beproevingstijd, die nu voor Israël in het verleden ligt, maar over een onvergelijkbare tijd van benauwdheid, die direct voorafgaat aan het definitieve herstel van het volk.

Nog zo’n directe aankondiging vinden we in Dan. 12:1:

“Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen; al wie geschreven wordt bevonden…”

Ook hier blijkt uit het verband dat deze periode voor Israël nog in de toekomst ligt en – dit zij terloops al opgemerkt – volgt op een merkwaardig feit namelijk: dat “het dagelijks offer wordt gestaakt en een gruwel die verwoesting brengt, wordt opgericht” (Dan. 11:31 en 12:11).
Bij deze profetie van Daniël sluiten zich twee andere Schriftgedeelten, te weten: Openb. 12 en Matth. 24, volkomen harmonisch aan.

De vervolging van de vrouw door Satan

De vrouw, die in Openbaring 12 beschreven wordt, stelt namelijk Israël voor. De attributen: zon, maan en twaalf sterren wijzen er al op, want in de tweede droom van Jozef worden deze zelfde zinnebeelden gebruikt om het huis van Jakob aan te duiden.
Verder brengt de vrouw een mannelijke zoon ter wereld, die alle volken zal hoeden met een ijzeren roede. Dat ziet op Christus (zie Ps. 2:7-9) wiens hemelvaart aangegeven wordt met de woorden: “haar kind werd weggenomen tot God en zijn troon”. Welnu, Christus is niet door de kerk voortgebracht, maar door Israël: “het is openbaar dat onze Heer uit Juda is gesproten” (Hebr. 7:14).
De Kerk dankt haar ontstaan juist aan de Heer. En het tijdstip van haar ontstaan lag tijdens het leven van Jezus Christus op aarde nog in de toekomst, zoals blijkt uit het woord tot Petrus: “op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen”.
Verder vinden we in Openb. 12:7 het optreden van de aartsengel Michaël, die speciaal de belangen van het Joodse volk behartigt. In Daniël wordt hij genoemd “uw vorst” (Dan. 10:21) en “de vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat” (Dan. 12:1).
De vrouw moet dus Israël voorstellen. Openb. 12 spreekt dan ook over dezelfde periode van benauwdheid, die we in Jer. 30 en Dan. 12 vonden aangekondigd.

De toekomstrede op de Olijfberg

Zoals gezegd, sluit Matth. 24 zich eveneens bij het voorgaande aan. De Heer spreekt daar over dezelfde periode met de woorden:

“Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting – waarvan gesproken is door Daniël de profeet – zult zien staan in de heilige plaats (die leest lette er op) dat dan die in Judéa zijn, vluchten naar de bergen… En bidt dat uw vlucht niet geschiede op een sabbat. Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin van de wereld af tot nu toe en ook niet weer zijn zal” (vs. 15-21).
Dit woord heeft een vóórvervulling gehad in het jaar 70 na Chr. toen Titus optrok tegen Jeruzalem en het verwoestte. Vers 29 laat echter zien dat de gebeurtenissen toen, niet de eigenlijke vervulling zijn van wat Jezus Christus heeft gezegd.
Alle optimistische beschouwingen van sommigen ten spijt, wacht Israël nog een tijd vol verschrikkingen, die alle voorgaande explosies van anti-semitisme in de schaduw zal stellen.
We willen nu nagaan welke markante feiten de periode van benauwdheid inleiden en welke gebeurtenissen in die periode zelf zullen plaatsvinden. We bepalen ons daarbij tot de hoofdzaken.

De herbouw van de tempel

De Heer sprak over de tempel (Matth. 24:1, 2) en haalt daarbij Daniël aan (Dan. 11:31; 12:11) als Hij aankondigt dat de gruwel der verwoesting zal staan in de heilige plaats. Dit houdt in dat de tempel te Jeruzalem zal worden herbouwd en de levitische offerdienst weer wordt ingevoerd! Deze conclusie wordt door andere Schriftuitspraken bevestigd. Als Paulus aan de Thessalonikers schrijft over de toekomst, zegt hij dat de afval zal komen wanneer de zoon van het verderf zich “in de tempel Gods” neerzet om zich te vertonen dat hij God is.
Ook Openb. 11 spreekt over de “tempel Gods” en “hen die daarin aanbidden”. De herbouw van de tempel zal een markant punt zijn in Israëls toekomstige geschiedenis en op het ogenblik wordt het hoe langer hoe meer een actuele zaak. De verovering van het oude deel van Jeruzalem heeft in beginsel de weg vrij gemaakt voor de vervulling ervan. Het terrein waar de tempel moet verrijzen is daardoor weer in joodse handen gekomen. Dat de moskee van Omar nog zijn koepel verheft op deze historische plaats betekent geen verhindering. Dit Islamitisch heiligdom zal op de een of andere manier verdwijnen. Dat zal de Arabische wereld natuurlijk in geweldige agitatie brengen. Hoe dan ook: de tempel zal worden herbouwd.

De gruwel die verwoesting brengt

Er is echter een tweede, nog markanter punt. De herstelde offerdienst zal namelijk na verloop van tijd worden afgeschaft en een gruwel die verwoesting brengt, zal in de tempel worden geplaatst. Met een “gruwel” wordt een afgodsbeeld aangeduid (zie Deut. 29:17; 1 Kon. 11:5). De dienst van God zal dus vervangen worden door afgoderij. Dit zal niet straffeloos gebeuren, deze afval zal tuchtiging van Gods kant bewerken. Door de hand van de volken zal God Jeruzalem en de tempel laten verwoesten. Daarom wordt er gesproken over een gruwel “die verwoesting brengt”. Ieder begrijpt dat een dergelijke verandering in de eredienst van de Joden niet zo maar plaats vindt. De vraag kan dan ook niet uitblijven wie toch de persoon is die het klaarspeelt om de Joden zover te brengen.