Snel zoeken:
a Weiden van schapen

Het weiden van de schapen
weiden zichzelf (Ez. 34:2)
weiden de schapen niet (Ez. 34:8)
zullen niet langer zichzelf weiden (Ez. 34:10)

één herder zal hen weiden, mijn knecht David (Ez. 34:23)
Gij toch zijt mijn schapen, de schapen die Ik weid (Ez. 34:31)