Snel zoeken:
400 jrg 138, 01-1995 Wij en de mensen

Wij en de mensen

Een apart gesteld volk
Gelovigen vormen in deze wereld een apart gezelschap. Ze zijn het ‘eigen volk’ van God (Titus 2:14). Bij die uitspraak denken we onwillekeurig aan Israël dat als een volk apart gesteld was van de volken en door God ‘zijn eigendom’ genoemd werd (Ex.19:5; Deut. 4:20, etc.). Wij, als gelovigen, zijn als het eigendomsvolk van God uit de duisternis geroepen tot Gods wonderbaar licht (1Petr.2:9). We zijn getrokken ‘uit deze boze eeuw’ (Gal.1:4). We zijn wel ‘in de wereld’, maar niet ‘van de wereld’ (Joh.17:11,14,16).
Wat dat betreft is er dus een absolute scheiding tussen ons en deze wereld. We gaan met de wereld en haar zondige praktijken niet mee. De Bijbel roept ons op de wereld - en dat wat in de wereld is: de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed - niet lief te hebben (1Joh.2:15-17).

Geen kluizenaars
In de eerste eeuwen van het christendom hebben christenen gemeend zich helemaal uit de wereld te moeten terugtrekken. Ze meenden daarmee ook het vlees in zich te kunnen doden en volkomen heilig voor God te kunnen worden. Zij meenden apart te staan van de wereld, afgezonderd van deze wereld, maar ze leefden in een isolement ten opzichte van de wereld en zelfs ook ten opzichte van hun medegelovigen. Dat is echter niet wat de Heer bedoelt. De Heer Jezus zegt namelijk van de zijnen, dat Hij ze in de wereld gezonden heeft, zoals de Vader Hem in deze wereld gezonden heeft (Joh.17:18) Welnu, onze Heiland was beslist geen kluizenaar. Als christenen hebben we een licht in deze wereld te zijn. We worden niet opgeroepen kluizenaars te wezen of een monnikendom te vormen, zoals zich dat in latere eeuwen in de christenheid ontwikkeld heeft. Wel afzondering, wel apart staan, maar geen isolement.

Twee gevaren
Het is duidelijk dat er voor ons twee gevaren bestaan. Het ene is dat we ons apart-zijn, onze afzondering opgeven en met de wereld meedoen. Het andere is dat we ons terugtrekken in een onbijbels isolement. In dat laatste geval hebben we alleen contact met medegelovigen, misschien zelfs alleen maar met gelovigen binnen de eigen kring of groep. We hebben dan geen of nauwelijks contact met de mensen in onze straat. Op het werk doen we onze plicht, maar van het wel en wee van onze collega’s weten we niets, omdat we behalve beleefdheidsuitwisselingen geen echt contact met ze hebben. Ik noemde dat een onbijbelse houding, want in de Schrift wordt wel degelijk over ons contact met mensen gesproken. Soms wordt zelfs uitdrukkelijk over ‘alle mensen’ gesproken

Behartig wat goed is voor alle mensen
Nadat Paulus in de eerste elf hoofdstukken van de brief aan de Romeinen de leer van het heil heeft ontvouwd, begint hij in hoofdstuk 12 met een groot aantal praktische aanwijzingen. Die aanwijzingen betreffen niet alleen onze omgang met medegelovigen, maar ook onze omgang met de mensen in het algemeen. In de vs.17- 20 treffen we tot tweemaal toe de term ‘alle mensen’ aan.. Zo lezen we in vs17: ‘Vergeldt niemand kwaad met kwaad, behartig wat goed is voor alle mensen’. Het eerste deel van dit vers is nog alleen maar negatief, het zegt wat je niet moet doen. Het tweede deel is positief en geeft aan dat we ons voor de ander moeten inzetten. Soms beperken we ‘dat wat goed is’ tot het spreken over het evangelie of het in de bus gooien van een tractaat. Maar ‘behartigen wat goed is ’ziet ook op heel praktische hulp. Boodschappen doen voor een zieke buurvrouw, een collega op het werk bijspringen als hij ergens mee in de knoei zit. Kortom, we moeten ons dienstbaar opstellen voor de ander. Dat niet alleen voor sympathieke mensen, maar voor alle mensen.

Houdt vrede met alle mensen
Maar als mensen je nu kwaad berokkenen? Moet je dan maar lief en aardig doen? Met deze mogelijkheid houdt de Schrift rekening, want de uitdrukking ‘behartig wat goed is voor alle mensen’, wordt voorafgegaan door :‘vergeldt niemand kwaad met kwaad’. De mogelijkheid dat mensen ons kwaad berokkenen wordt door de Heer dus heus wel onderkend Maar zelfs dan moeten wij goed doen en geen kwaad vergelden. Ja, zelfs onze vijand moeten we te eten geven als hij honger heeft (vs. 20)
Nu kunnen mensen soms zeer lastig, ja soms heel onredelijk zijn. Soms is er is geen goed garen met ze te spinnen Er bestaan echte ruziezoekers. Je kunt niets goeds aan ze kwijt. Ook die mogelijkheid is door de Heer voorzien en Hij laat Paulus dan ook schrijven: ‘Zo mogelijk, zover het van u afhangt, houdt vrede met alle mensen Wij mogen dus de oorzaak van de ruzie niet zijn en we moeten ook niet ingaan op ruzie zoeken.

Ik heb mij allen tot slaaf gemaakt
In 1Kor.9:19,20 vinden we niet letterlijk de term ‘alle mensen’, maar met het woord ‘allen’ zijn wel alle mensen bedoeld. Als het gaat om zijn bediening dan heeft Paulus zich voor de Joden als een Jood gedragen en zich aan de wettische gebruiken onderworpen, en voor hen die zonder wet zijn, is hij als zonder wet geworden. Hij wilde iedereen voor het evangelie winnen en maakte zich als het ware allen tot slaaf om hen te dienen.
Wij zijn liever ‘heer’ dan ‘slaaf’. We kunnen van de apostel heel wat leren. Laat ook ons het wel en wee van de mensen zo ter harte gaan als het hem deed.

Wees geen struikelblok
In 1Kor.10:32, 33 heeft Paulus ook onze houding ten opzichte van de hele mensheid op het oog. Die mensheid is verdeeld in drie categorieën: Joden, Grieken en de Gemeente van God. Voor geen van hen moeten we een struikelblok zijn. Dat laatste zijn we als ons gedrag niet strookt met onze woorden. Wie aan mensen het evangelie brengt, krijgt maar al te vaak te horen: ‘Dat zijn nou christenen, maar je moet eens zien hoe ze leven’. Iemand drukte het eens zo uit: ‘Als er daarboven een God is, dan heeft Hij wel heel beroerd grondpersoneel’. Het is jammer, ja treurig als dat van ons gezegd zou kunnen worden. De vermaning om geen struikelblok te wezen is voor ons net zo actueel als voor de Korinthiërs destijds. Maar Paulus voegt er nog wat aan toe. Hij blijft weer niet bij het negatieve staan. Hij geeft aan hoe hij in alles allen behaagt, en dat hij niet zijn eigen voordeel zoekt, maar dat van de velen. Daarbij heeft hij als doel voor ogen dat ze behouden worden. Dat is de ware christelijke houding!

Goeddoen aan allen
Een heel bekende tekst in verband met ons onderwerp is Gal.6:10. We lezen daar de vermaning: ‘Laten we dus, wanneer wij gelegenheid hebben, goeddoen aan allen, maar het meest aan de huisgenoten van het geloof. In 1Thess.5:15 treffen we een soortgelijke vermaning aan:‘Jaagt altijd naar het goede voor elkaar en voor allen’.In dat geval zou het woord ‘elkaar’ kunnen slaan op de gelovigen te Thessalonika en het woord ‘allen’ op alle andere gelovigen. (zo ook: 1Thess.3:12). Maar hier in Gal.6:10 is die gedachte beslist uitgesloten. Hier wordt met ‘allen’ geduid op alle mensen.
Nu is de apostel in twee opzichten heel nuchter. Ten eerste zegt hij: ‘Als we gelegenheid hebben’. Het kan namelijk zijn dat we zelf maar nauwelijks genoeg hebben, zodat het ons ontbreekt aan middelen om goed te doen. Het kan ook zijn, dat we geen mogelijkheid hebben om iemand met geld, goed of daad wel te doen. We kunnen hem er niet mee bereiken. Via de media worden we met de nood over de hele wereld geconfronteerd en we kunnen niet overal helpen. We mogen dat natuurlijk niet als een voorwendsel gebruiken om dan maar nergens te helpen. Jeremia zegt niet voor niets dat het hart van de mens arglistig is (Jer.17:9).Vaak is het namelijk mogelijk om via bepaalde kanalen toch geld en goederen naar die gebieden te zenden.
In de tweede plaats getuigt de uitdrukking ‘het meest aan de huisgenoten van het geloof’ van nuchterheid. Wat zouden we zeggen van een ouderpaar dat goed zorgt voor de kinderen van hun arme buurlui, maar dat doet ten koste van het wel van hun eigen kinderen?! Zij die onder de gelovigen in nood zijn, moeten dus voorgaan bij onze hulpverlening.

Bidden voor alle mensen
Een heel belangrijk ding is dat we voor de mensen, voor alle mensen, bidden (1Tim.2:1-4). Stand of positie maakt niets uit. Wel worden in dit gedeelte in het bijzonder de overheidspersonen genoemd. Uit het verband laat zich afleiden dat het gaat om hun eeuwig heil. Er volgt in vs,4 namelijk dat een dergelijk gebed goed en aangenaam voor God is, ‘die wil dat alle mensen behouden worden en tot kennis van de waarheid komen’. Maar als overheidspersonen tot bekering komen, zal dat ook doorwerken in hun beleid. Het feit dat de nadruk ligt op de bekering van koningen en van hen die in hoogheid zijn, sluit dan ook niet uit dat we niet zouden mogen bidden dat ze met wijsheid hun taak vervullen. Het gaat echter in de eerste plaats om hun geestelijk welzijn.

Vriendelijk zijn voor allen
Van een slaaf van de Heer geldt dat hij niet moet twisten, maar vriendelijk moet zijn voor allen (2Tim.2: 24). Paulus schrijft dat aan Timotheüs, maar in feite zijn we allemaal dienstknechten en dit woord moeten we dus allen ter harte nemen. Ook hier kunnen we niet hard maken dat met ‘allen’ gedoeld wordt op alle mensen. Misschien geeft vs, 25 echter toch een aanwijzing in die richting. Er wordt daar gezegd dat we tegenstanders met zachtmoedigheid terecht moeten wijzen. Hoewel er onder de gelovigen ook tegenstanders kunnen optreden, lijk dit vers te wijzen op hen die buiten staan of die de gemeenschap van Gods kinderen verlaten hebben. Het woord ‘bekering’ dat in dat vers voorkomt zou in die richting kunnen wijzen.
Bij de woorden ‘vriendelijkheid’ en ‘zachtmoedigheid’ denk ik aan het lied dat zegt: ‘Ik wens te zijn als Jezus, zo nederig en zo goed, zijn woorden waren vriendelijk, zijn stem was altijd zoet.....’ De Heer Jezus is in alles ons grote voorbeeld. Laten we meer van Hem leren. Het kan zijn dat er moet worden vermaand of terecht gewezen. Dan moet dat gebeuren, maar laten we het vriendelijk en zachtmoedig doen. Dan komen onze woorden veel eerder over dan wanneer we op een scherpe, ruzieachtige toon of vanuit de hoogte iemand ‘op zijn nummer zetten’.

Zachtmoedigheid bewijzen aan alle mensen
Dat Paulus met 2Tim.2:24 denkt aan onze houding tot alle mensen, laat zich ook afleiden uit Titus 3:2. Daar treffen we eenzelfde vermaning aan om niet twistziek te zijn maar inschikkelijk en ‘alle zachtmoedigheid te bewijzen aan alle mensen’. Wat een opgave! Nogmaals, ons grote voorbeeld is de Heer. Hij kon zeggen: ‘leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart’ (Matth.11:29). Zie hoe Hij de farizeeër terecht wijst, die Hem in zijn huis genodigd had (Luk.7: 36-50). Laten we steeds zijn Persoon, zijn voorbeeld voor ogen hebben.

De hierboven genoemde teksten maken wel heel duidelijk dat we ons niet met een boekje in een hoekje van de wereld hebben terug te trekken, maar dat we open zullen staan naar de mensen toe en in alles het goede voor hen zullen zoeken.