Snel zoeken:
151 jrg 117, 06-1974 Is de doop met de Heilige Geest een bepaalde ervaring? 2

Handelingen 2:38
Kritisch commentaar

In het vorige artikel over dit onderwerp hebben we een aantal citaten genoemd uit het blad “De stem uit de woestijn” over bovenstaand onderwerp. Van “de zeven stappen” die volgens de schrijver beschreven staan in Hand. 2:38, hebben we de eerste twee kritisch bekeken. Nu willen we de volgende “stappen” onder de loep nemen.

Als derde stap wordt de doop genoemd. In Hand. 2:38 is dat trouwens het tweede punt. Voordat iemand gedoopt is, ontvangt hij dus de Heilige Geest niet, althans volgens dit artikel. Wat doet de schrijver dan echter met hand. 10:44-47? Cornelius ontving namelijk eerst de Heilige Geest en dat was voor Petrus aanleiding te bevelen, dat hij gedoopt moest worden.
Hieruit blijkt dat de schrijver zich niet baseert op het geheel van de Schrift en niet let op de verschillen, die daaruit te noteren vallen. Als hij dat wel gedaan had, zou hij bewaard zijn gebleven voor overhaaste en onjuiste conclusies. Natuurlijk blijft de vraag waarom in Hand. 2 en Hand. 8 een andere volgorde valt op te merken dan in Hand. 10. Daarbij mogen we er in de eerste plaats wel op letten, dat het in Hand. 2 en 8 om Joden en halfjoden gaat en in Hand. 10 om heidenen. Als we dus iets als voorbeeld voor onze tijd willen gebruiken, dan zullen we niet op Hand. 2, maar op Hand. 10 moeten baseren. De ruimte laat niet toe dit verder uit te werken.

Ik volsta met op te merken, dat de Jood zich niet alleen van zijn zonden moest bekeren en in Jezus Christus moest geloven, maar dat hij zich ook moest laten redden “van dit verkeerd geslacht”.
Dit laatste liet hij zien door de doop. Voor de Samaritanen gold enigszins hetzelfde, bij hen kwam er echter nog bij, dat ze de Geest pas ontvingen toen de apostelen van Jeruzalem kwamen.
Op deze wijze werd de eenheid tussen Samaria en Jeruzalem tot stand gebracht, of beter gezegd bewaard.
In dit verband kan nog opgemerkt worden dat Ef. 1:13 luidt: “In Hem zijt ook gij geloofd hebt, verzegeld met de Heilige Geest der belofte, die het onderpand is van onze erfenis….” En niet “in Hem zijt gij, toen gij gedoopt zijt…. enz.”
Wel zeer vreemd is de toevoeging in het artikel, dat als iemand gedoopt is en hij toch niet de Heilige Geest bezit, hij iets dergelijks als openlijke moet doen.
Waar vinden we “iets dergelijks” in de Schrift???? Dit is menselijke redenering, die elk Schriftuurlijk fundament mist.
Vervolgens de kwestie van gehoorzaamheid. Ontvangt men de Heilige Geest pas na een proefperiode van gehoorzaamheid?
Is dat de zin van Hand. 5:32? De schrijver is hier vrij verward, want hij zegt zelf dat die gehoorzaamheid in Hand. 2:38 besloten ligt. We moeten namelijk de Here Jezus niet alleen als onze Heiland aanvaarden, maar ook als onze Heer, en dat betekent gehoorzaamheid. Met dit laatste zijn we het volkomen eens. Kun je echter Jezus Christus alleen als Heiland aannemen en pas later als Heer? Het artikel zegt dat in feite. Maar waar vinden we dat in de Schrift? De gehoorzaamheid waarover Hand. 5:32 spreekt, is niet een gehoorzaamheid die na de bekering tot uitdrukking komt, maar die in de bekering besloten is. Joh. 3:36 zegt dit als volgt:
“Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem”.
Hier zou je in de tweede regel verwachten: “maar wie niet in de Zoon gelooft”, er staat echter “wie de Zoon ongehoorzaam is”. Daaruit blijkt dat geloven in Jezus Christus en gehoorzaamheid aan de Zoon twee kanten van dezelfde zaak zijn. Je kunt niet het één zonder het ander. Zo staat er ook in Hand. 6:7:
“een grote schare van de priesters werd aan het geloof gehoorzaam”.

Als vijfde stap wordt “dorsten” genoemd. Opnieuw moet opgemerkt worden dat deze stap in Hand. 2:38 ontbreekt. Ook hier hebben we niet met een aparte stap te doen. De Schrift stelt het niet zó voor, dat de gelovige na zijn bekering nog “dorst moet hebben” naar de Heilige Geest. Joh. 7 luidt niet: “wie dorst heeft naar de Heilige Geest, die kome tot Mij en drinke”. Maar er staat: “wie dorst heeft kome tot Mij”.
Dit is geen oproep aan gelovigen, maar een oproep aan mensen, die de nood van hun zonden voelen, mensen die dorsten naar het heil. En als ze tot Christus komen, ontvangen ze de Geest!! Andere Schriftplaatsen, die over ‘dorsten” spreken, maken dat duidelijk. De schrijver verzuimt helaas die in zijn betoog te betrekken. Plaatsen als Jes. 55:1, 2 en Joh. 6:35 en andere hadden de schrijver voor een dergelijke misslag kunnen bewaren.

De tekst uit Luk. 11 geeft volgens het artikel aan, dat we moeten bidden om de Heilige Geest. De Heer zegt namelijk:
“Als gij, die boos zijt, uw kinderen goede gaven weet te geven, hoeveel te meer zal de Vader, die van de hemel is, de Heilige Geest geven aan hen, die Hem bidden”.
Dit is de enige tekst in het artikel, en zover mij bekend ook de enige tekst in het hele nieuwe testament, die lijkt aan te geven, dat een gelovige niet zo maar, op grond van zijn geloof, de Heilige Geest ontvangt, maar dat hij daar apart om moet bidden.
Laten we echter eerste opmerken, dat deze voorwaarde in Hand. 2:38 door Petrus niet wordt gesteld. Hoe kan dat dan? En hoe is het mogelijk, dat Paulus in zijn brieven, gericht aan gelovigen uit de heidenen, wel de opdracht van de heer Jezus over het avondmaal vermeldt, maar dit belangrijke woord van de Heer onaangeroerd laat? Sterker, hoe kan het dan, dat Paulus het ontvangen van de Geest direct, zonder verdere voorwaarde, koppelt aan het tot geloof komen (zie Ef. 1:13)? Hij stelt het altijd als vanzelfsprekend voor, dat een gelovige de Heilige Geest bezit (zie 1 Kor. 3:16; 2 Kor. 1:22; 5:5; Gal. 3:2; 4:6 enz.).
Zelfs bij de “vleselijke” Korinthiërs en bij de “wettische” Galatiërs gaat hij van dit punt uit!

We zullen dan ook de tekst uit Luk. 11 moeten bezien in het licht van de situatie waarin de Heer deze woorden sprak.
De Heer sprak hier tegen zijn discipelen. Het was nog de periode vóór het kruis, de tijd waarin de Heilige Geest “er niet was” (Joh. 7:39), dat wil zeggen nog niet op aarde was, nog niet was uitgestort in de gelovigen.
In het evangelie van Johannes zien we herhaalde malen, dat de Heer beloofde dat Hij de Heilige Geest zenden zou.
In Hand. 1 lezen we van de opdracht om in Jeruzalem te blijven tot die belofte vervuld zou worden. In afwachting van de vervulling waren de discipelen bijéén om te bidden. Ze waren “eendrachtig in gebed”. Daarin volgt op de pinksterdag dat de Heilige Geest gezonden wordt en de afzonderlijke gelovigen door die Geest “tot één lichaam” het lichaam van Christus = de gemeente, werden gedoopt. Zó en toen werd de Heilige Geest door de Vader gegeven.

Als zevende stap wordt, in combinatie met de vorige, het geloof in de verhoring van het gebed genoemd. Op zichzelf is het waardevol wat in dit verband gezegd wordt, alleen het doet hier niet ter zake en ook deze stap missen we in Hand. 2:38.
De ruimte staat niet toe om een bespreking te geven van de diverse uitdrukkingen, die in verband met de Heilige Geest worden gebruikt, zoals: uitstorting van de Geest, uitdeling van de Geest, doop met de Geest, de zalving met de Geest, het vervuld zijn met de Geest, enz. Bovendien is aan dit onderwerp in de vorige jaargang van de “Bode” ruimschoots aandacht besteed.
Voldoende is hier op te merken, dat de doop met de Heilige Geest te maken heeft met de vorming van het Lichaam van Christus, dat de gave van de Geest het deel is van elke gelovige en dat slechts die gelovigen vervuld zijn met de Geest, die in hun praktisch leven zich volledig laten leiden door de Geest.
Voor de doop met, of de gave van de Heilige Geest is geloof de enige voorwaarde.
Anders staat het met het vervuld zijn met de Geest. Dit is inderdaad een aparte ervaring, die aan bepaalde voorwaarden gebonden is. Vervuld zijn met de Geest is ook niet een zaak van eens voor altijd, zoals het bezit van de gave van de Geest.
Van de discipelen lezen we namelijk twee keer, dat zij vervuld werden met de Geest (Hand. 2:4; 4:31). En toen Petrus te Antiochië huichelde, was hij op dat ogenblik toch ook beslist niet vervuld met de Geest.
Wanneer mensen als Spurgeon, Charles Finney e.a. spreken over de wondere ervaring van vreugde en blijdschap, die ze hadden en die ze doop met de Heilige Geest noemden, dan spraken ze niet over een hersenschim, of leden ze aan zelfsuggestie. Velen van ons hebben diezelfde ervaring, alleen heeft het niets met de doop van de Heilige Geest te maken of met het bezit van de Geest, maar alles met een volledig openstaan voor de werking van de Geest. En wat dat betreft mogen we de vermaning wel ter harte nemen: “wordt vervuld met de Geest”.