Snel zoeken:
010 Flitsen uit het Mattheüsevangelie Mt 02:19-23 > nr. 502

Mattheüs 2:19
Jezus , de Nazoreeër

Nadat Herodes gestorven is krijgt Jozef bevel om uit Egypte terug te gaan naar het land Israël. Daar te midden van zijn volk zou de Heer leven en opgroeien en zich tenslotte als de Verlosser openbaren. God leidt de omstandigheden zo, dat Jozef zich weer vestigt in Galilea en wel in het nietige dorpje Nazareth, waar hij vroeger ook gewoond had.
En zo heeft Jezus de naam gekregen van Jezus van Nazareth, ofwel Jezus de Nazoreeër. (De Statenvertaling heeft hier: Nazareeër, wat we niet verwarren moeten met het woord Nazarener).
Welke bedoeling heeft God hiermee gehad, wat heeft dat voor ons te betekenen ? Als we de bijbel hierover nader raadplegen zal ons dat gauw duidelijk worden. Toen Filippus de Heer Jezus had leren kennen wilde hij die blijde boodschap graag aan anderen meedelen. De eerste die hij vond en met wie hij over Jezus sprak was Nathanaël. Het enthousiaste getuigenis van Filippus ontlokt Nathanaël slechts de schampere opmerking:
“Kan uit Nazareth iets goeds komen?’
Niet alleen wilde de Heer Jezus geboren worden uit mensen van slechts komaf, zoals hoofdstuk 1 ons leerde, maar hij ging wonen in een stad, die verre van gunstig bekend stond.
De grote zonde van de mens was hoogmoed: Adam en Eva wilden God gelijk zijn. Welnu, het evangelie vermorzelt die hoogmoed. Wil iemand gered worden,, wilt u gered worden?...Dan heeft God voor u een Heiland, maar slechts Een die veracht was en in een veracht dorp woonde.
De mens wilde God gelijk worden; in Christus werd God de mens gelijk en boog God zich tot ons neer in onze diep vernederde en verachtelijke positie.
Voor de Joden was het juist een groot struikelblok dat de Christus dus uit Galilea zou voortkomen. Hun discussie over Jezus staat heel scherp opgetekend in Johannes 7. Sommigen zeggen dat Jezus een profeet is. Maar anderen brengen daar tegenin : “Komt de Christus dan uit Galilea?” (vs 41,42). Zo weinig weten ze van Jezus af, dat het hun totaal onbekend was,, dat Christus wel te Nazareth was opgevoed, maar in Bethlehem was geboren. En de Heiland doet geen moeite om deze puzzel voor hen op te lossen. Ze moeten Hem, de man uit het veracht Galilea en uit het nietige Nazareth, aanvaarden als de Christus op grond van zijn openbaring onder hen en zonder uiterlijke, technische bewijsgrond. Ze moeten Hem aanvaarden zoals een Petrus dat deed, wiens getuigenis zo warm klinkt:
“ Heer tot wie zullen we heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven; en wij hebben geloofd en erkend dat Gij zijt de Heilige Gods” (Joh.6:67,68).
En zo hebben ook wij Hem te aanvaarden, met alle verachting die aan zijn persoon verbonden is. En de grootste verachting ;ligt uitgedrukt in de plaats die men Hem tenslotte gunde: het kruis! En God liet toe, dat op dat kruis nog eens de naam herhaald werd in de woorden van de beschuldiging, die volgens gewoonte boven de hoofden van de veroordeelden werden aangebracht, waaronder zijn Zoon door deze wereld ging, nl
Jezus van Nazareth,
Jezus, de Nazoreeër.

Daarmee was Hij voor Pilatus en voor de Joden voldoende aangeduid. Het “koning der Joden” zette de stadhouder er sarcastisch achter om de Joden nog een steek onder water te geven.
Maar voor elk die Hem aanvaardt als Heiland, is die geen beeld van verachting, geen symbool van smaad, maar is het de naam die vrede, blijdschap en verzoening met God behelst.

Kent gij, kent gij die naam nog niet?
Die naam draagt mijn Heiland, mijn lust en mijn lied.