Snel zoeken:
181 jrg 119, 11-1976 Is de gemeente het geestelijke Israël? 11

Maleachi 4:5
Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 119 (1976)

Kritisch commentaar

De calvinist beschouwt de gemeente als de voortzetting van Israël. De onvervulde profetieën van het oude testament moeten volgens hem vergeestelijkt op de “gemeente van de nieuwe bedeling” worden toegepast. Deze opvatting brengt met zich mee, dat men twee exegetische sleutels voor de profetie hanteert. De vervulde profetieën verklaart men aan de hand van het nieuwe testament zou voorbeelden geven van deze vergeestelijkingmethode. Met deze kwestie willen we ons nu bezig houden. Daarmee zijn we dan toegekomen aan de derde groep argumenten, die het calvinisme tegen het chiliasme inbrengt. Deze vormen eigenlijk het zwaartepunt van de calvinistische bestrijding.

Vóórvervulling en definitieve vervulling

Ik volsta met het naar voren brengen van een paar algemene beginselen, namelijk dat we bij de profetie onderscheid moeten maken tussen een gedeeltelijke vervulling en de volledige, definitieve vervulling. Verder moeten we eraan denken, dat Schriftplaatsen soms vergelijkenderwijs worden aangehaald. Deze Schriftplaatsen gaan dan in principe in vervulling.
Met een paar voorbeelden wil ik dit graag illustreren.

De zending van Johannes de doper

In Mal. 4:5 lezen we de volgende profetie:

“Zie Ik zend u de profeet Elia voordat de grote en geduchte dag des Heren komt. Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban”.

Dit is een tekst, die in zijn volle zin niet is vervuld. Nog nooit is het hart van de vaderen werkelijk teruggevoerd tot de kinderen. En in plaats van aan het oordeel te ontkomen, is Israël juist getroffen door het gericht (vgl. 1 Thess. 2:16).
Dat wil echter niet zeggen, dat er in het verleden niet zo iets als een vervulling van deze profetie zou zijn op te merken. Toen immers de geboorte van Johannes de doper werd aangekondigd, deed de engel dat met de woorden:

“En hij zal velen van de zonen van Israël doen terugkeren tot de Heer, hun God. En hij zal voor hem uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten van e vaderen te doen terugkeren tot de kinderen en de ongehoorzamen tot de wijsheid van de rechtvaardigen, om de Heer een weltoegerust volk te bereiden” (Luk. 1:16, 17).

En in de lofzang van Zacharia wordt de dienst van Johannes de doper verbonden met het glorierijke herstel van Israël. Er staat:

“Gezegend zij de Heer, de God van Israël, want Hij heeft zijn volk bezocht, en heeft een hoorn van heil voor ons opgericht in het huis van David, zijn knecht, zoals Hij gesproken heeft door de mond van zijn heilige profeten, die van oudsher geweest zijn, BEVRIJDING VAN ONZE VIJANDEN EN UIT DE HAND VAN ALLEN DIE ONS HATEN: om barmhartigheid te betonen aan onze vaderen en te gedenken aan zijn heilig verbond, aan de eed, die Hij Abraham onze vader gezworen heeft; om ons te geven, dat wij GERED UIT DE HAND VAN ONZE VIJANDEN, Hem dienen zouden zonder vrees” (Luk. 1:68-74).

Johannes was dus de beloofde Elia. Maar… het hier voorzegde is door de dienst van Johannes niet tot stand gebracht. Het met hoofdletters gedrukte deel van dit citaat is aan Israël niet vervuld en laat zich onmogelijk op de Kerk toepassen. En het volk Israël heeft zich niet laten toebereiden!!

Als gij het wilt aannemen

Een verrassend licht op deze zaak werpt het antwoord, dat de Heer geeft op de vraag van zijn discipelen:

“Waarom zeggen de schriftgedeelten dat Elia eerst moet komen?

Dit antwoord luidt namelijk:

“Wel komt Elia eerst en herstelt alles: – en zoals geschreven staat van de Zoon des mensen, dat Hij veel moet lijden en veracht worden. Maar ik zeg u: ook is Elia gekomen en zij hebben hem gedaan al wat zij wilden” (Mark. 9:11-13).

De Heer bevestigt dus, dat Elia moet komen en dat hij alles zal herstellen. Daarbij wijst hij zijn discipelen echter op een zaak, die zij over het hoofd zagen en wel, dat Hij moest lijden en veracht worden. Zijn zoendood was nodig om het herstel mogelijk te maken. Behalve echter over de toekomst spreekt de Heer over het verleden en zegt “dat Elia al gekomen is”. Hiermee doelt de Heiland op Johannes de doper in wiens zending Maleachi 4 gedeeltelijk werd vervuld. Gedeeltelijk, want de dienst van Johannes de doper heeft het beloofde herstel niet gebracht. In plaats van zich te bekeren en terug te keren tot de gezindheid van de vaderen 1) heeft Israël “hem gedaan al wat zij wilden”. Mattheüs voegt hieraan nog toe “zij hebben hem niet erkend”.
Falen dan Gods plannen? Nee, want de verwerping is, als ik dat zo mag zeggen, ingecalculeerd. Het houdt alleen in, dat, zoals de Heer heeft bevestigd, Elia nog komen moet. En Openb. 11 laat zien, dat er in de toekomst in Jeruzalem een dienst verricht wordt, die overeenkomst met die van Mozes en van Elia.

1) Mijns inziens betekent de uitdrukking: “om de harten van de vaderen te doen terugkeren tot de kinderen”, dat de gezind van de aartsvaders weer bij hun kinderen opgemerkt moest worden (zie ook Jer. 2:2).

De twee getuigen laten namelijk water in bloed veranderen en doen vuur neerdalen op de aarde.
De gelovige ziet echter in de zending van Johannes in principe een vervulling van het woord van Maleachi. Merkwaardig is namelijk het woord van de Heer:

“Want al de profeten en de wet hebben tot op Johannes geprofeteerd, en als gij het wilt aannemen, hij is Elia, die komen moet” (Matth. 11:13, 14).

De Heer zegt niet zonder meer: “Hij is de Elia”, met andere woorden Mal. 4:5 is volkomen vervuld. Nee, er is een voorwaardelijk aspect in zijn spreken “als gij het wilt aannemen”. Israël nam dat echter niet aan en vandaar dat deze profetie uit Maleachi nog eens en dan definitief vervuld zal worden. Dan zal ook daadwerkelijk de grote dag des Heren aanbreken.

Dit is het wat gesproken is

Een tweede voorbeeld ontleen ik aan Hand. 2:16-21. Toen op de Pinksterdag de Heilige Geest werd uitgestort, zei petrus in zijn toespraak: “Dit is het wat gesproken is door Joël de profeet”.
Betekent dat, dat Joël 2 toen in vervulling ging? Gedeeltelijk, ja.
Maar een volledige vervulling was het niet. De wonderen en tekenen, waarover Joël spreekt, zijn toen immers niet in vervulling gegaan. Evenmin is de grote dag des Heren gekomen. In zijn volle zin wacht deze profetie dan ook nog op een eindvervulling. Het is ook belangrijk op te merken, dat Petrus niet spreekt over de vervulling van Joël 2, maar over “dit is het wat gesproken is”. De Heilige Geest heeft de apostel zo bestuurd, dat hij woorden uitsprak, die ruimte laten voor de definitieve vervulling.

Zoals geschreven staat

Zoals gezegd, worden oudtestamentische Schriftwoorden soms vergelijkenderwijs aangehaald. Meestal worden ze dan ingeleid met de uitdrukking: “Zoals geschreven staat”. Letten we op de profetieën, die slaan op de eerste komst van Jezus Christus dan worden die meestal ingeleid met de woorden “zodat vervuld werd”, “opdat vervuld werd” of “toen werd vervuld” (vgl. Matth. 1:22; 2:15; 2:17; 4:14; 12:17; 13:14, 35 enz.).
In die gevallen hebben met een letterlijke vervulling te doen. Wanneer een profetie of een Schriftwoord ingeleid wordt met “zoals geschreven staat”, dan hoeft dat helemaal niet een vervulling van het betreffende woord te betekenen. Dikwijls wordt er in zo’n geval een vergelijking getrokken. Een duidelijk voorbeeld daarvan geeft 2 Kor. 8:15. Paulus schrijft aan de Korinthiërs, dat hun overvloed moet dienen om het gebrek van de broeders in Judea op te heffen en hij past daarop toe het woord dat betrekking heeft op het verzamelen van het manna: “die veel verzameld had, had niet te veel; en die weinig verzameld had, had niet te weinig”.
Wie Ex. 16:18 er op naslaat, zal zien, dat daarmee bedoeld is, dat ieder verzameld had naar zijn behoefte. Van een uitwisseling van het verzamelde lezen we in dat geval niets. Paulus zegt dan ook niet dat Ex. 16 nog eens in vervulling gaat. Hij haalt de tekst alleen vergelijkenderwijs aan, namelijk dat er geen tekort onder het volk des heren moet heersen en ook niet behoeft te heersen.

Liefelijk zijn de voeten van hen, die vrede verkondigen

Zo is het ook met de vele aanhalingen uit de profetieën, die dienen om een bepaald beginsel aan te geven. Neem b.v. Rom. 10:15:

“Hoe liefelijk zijn de voeten van hen, die vrede verkondigen; van hen, die het goede verkondigen”.

Dit is een aanhaling uit Jes. 52:7. In dat hoofdstuk is sprake van het herstel van Jeruzalem. Mag men nu op grond van deze aanhaling zeggen dat Jes. 52 op de gemeente ziet? Nee, want Paulus zegt niet dat Jes. 52:7 in de prediking van het evangelie is vervuld. Het beginsel, dat de voeten van hen die vrede verkondigen liefelijk zijn, geldt echter zowel voor de vredeboodschap nu, als voor die welke in de toekomst aan Jeruzalem wordt gebracht. Kenmerkend is daarbij, dat Paulus de woorden “op de bergen” in Rom. 10 niet citeert. De leeterlijke vervulling heeft namelijk te maken met de bergen van Judea, waarover de boodschappers komen aanzetten met het blijde bericht van Israëls herstel.
We moeten dus onderscheiden tussen een aanhaling, die een volledige vervulling inhoudt, en een aanhaling waarin een bepaald principe vergelijkenderwijs wordt aangevoerd. De samenhang waarin de tekst in het oude testament voorkomt zal daarbij bepalend zijn.

De vervallen ten van David

Nemen we daarvoor eens de uitspraak van Jakobus over de vervallen tent van David, vermeld in Hand. 15:13-21.
Jakobus ondersteunt het betoog van Petrus, die naar voren heeft gebracht dat God van de aanvang van de prediking van het evangelie af (vs. 7) hem uitverkoren heeft opdat de volken door zijn mond het evangelie zouden horen.
Jakobus brengt naar voren dat dit overeenstemt met de profetieën, die over het heil voor de volken gesproken hebben. Als bewijs haalt hij daartoe aan Amos 9:11, 12. Ook hier gaat het om een vervulling wat het beginsel betreft. Jakobus zegt niet, dat met de vorming van de gemeente Amos 9:11-15 in vervulling is gegaan. Hij spreekt van “overeenstemmen”.
Dat wil zeggen, dat het beginsel van heil voor de volken in de profetie van Amos is voorzegd. In de stichting van de gemeente valt ook niet de vervulling van Amos 9 te zien. Amos zegt dat de vervallen tent van David zal worden opgebouwd. En de vervallen tent van David is het betreffende koningshuis dat nu van zijn glorie is beroofd. Welnu, dit “weer opbouwen” is met de Pinksterdag niet in vervulling gegaan.
Zeker, Jezus Christus is de Zoon van David en de engel heeft voorzegd dat Hij eenmaal zal zitten op de troon van zijn vader David, maar dat is met de gebeurtenissen die na de Pinksterdag hebben plaatsgevonden niet in vervulling gegaan. Toen gebeurde er heel wat anders dan Amos voorspelde. Van een herstel van het koningshuis in de glorie zoals onder David was geen sprake. En als de vervallen tent van David, die verwoest is weer opgebouwd wordt, dan moet dat een herstel zijn van dat wat in het verleden is verwoest en niet het tot stand brengen van totaal iets anders, zoals met de Pinksterdag gebeurde.

Uit Sion zal de Verlosser komen

Zo is het met al de profetieën, die aangehaald worden om te bewijzen dat het heil tot de volken zou komen. Deze profetieën worden nu in principe vervuld, in de roeping van de heidenen door het evangelie binnen het kader van de kerk, maar dat is de definitieve vervulling niet. En dezelfde Paulus, die b.v. in Rom. 15:9-12 een viertal van deze profetieën aanvoert als bewijs voor het feit, dat het evangelie met zijn boodschap van heil voor de volken in overeenstemming is met de oudtestamentische profetieën, voert in Rom. 11:26 een profetie aan om te bewijzen dat zijn boodschap van toekomstig herstel voor Jakob naar de Schriften is. De Schriftaanhalingen in het nieuwe testament geven dan ook geen steun aan de vergeestelijkingopvatting.

Drie struikelblokken

Bovendien bevat de oudtestamentische profetie een drietal struikelblokken voor de calvinistische visie op de Kerk en Israël.
Ten eerste: wanneer de oudtestamentische profetieën vergeestelijkt zouden moeten worden, dan moet dat ook tot in de details gebeuren. Dat is echter onmogelijk.
Deze profetieën staan zo vol details, dat van een verantwoorde vergeestelijking geen sprake kan zijn. Men moet dan voor Edom, Moab, Assur, Egypte, stammen van het Oosten, de Rivier, het land, de vreemdeling, de volken, vijf steden in Egypte, de bergen van Israël, het huis van Juda, het huis van Israël, zwaarden, ploegscharen, enz. de geestelijke equivalenten vinden met betrekking tot de Kerk.
Wie zich daaraan waagt, maakt zich schuldig aan een willekeurig “hineininterpretieren”, waarbij men de waardigheid van Gods Woord met voeten treedt.
Ten tweede laat de verhouding van Israël tot de volken zoals het oude testament die tekent zich beslist niet rijmen met de kenmerken van de gemeente. De profetie verkondigt de eenheid tussen het huis van Juda en het huis van Israël, maar beslist niet de eenheid van Israël met de volken. Integendeel, het profetisch woord geeft aan, dat de volken Israël zullen dienen. Het kenmerk van de gemeente is echter, dat bekeerde Jood en heiden op dezelfde grondslag staan en één gemaakt zijn.
Ten derde zijn er profetieën, die slaan op de tijd na de verschijning van Jezus Christus, en die onmogelijk kunnen slaan op de volmaakte hemelse toestand waarin de gemeente dan verkeert. Ik denk hierbij aan Zach. 14:8-21. Daar is sprake van plagen die de volken zullen treffen, die weigeren op te gaan naar Jeruzalem om de Here te dienen. En aan Jes. 65:20 dat aangeeft, dat in het herstelde Jeruzalem nog dood, zonde en vloek zullen heersen.