Snel zoeken:
Hoop van het eeuwige leven

Betreft: Hoop van het eeuwige leven

Vraag: Is de uitdrukking 'ontslapen in de hoop des eeuwigen levens': bijbels juist?

Antwoord
Als men er mee bedoelt dat de overledene niet zeker wist of hij wel behouden was en hij daarom heeft laten schrijven 'in de hoop van het eeuwige leven' (of dat de nabestaanden het om die reden zo in de rouwadvertentie geplaatst hebben) dan klopt het niet met het bijbels spraakgebruik over de hoop van de christen. Wat er staat is dan wel waar, maar dit bedoelt de Schrift niet met het begrip 'hoop'.
In Tt 1: 2 bijvoorbeeld is sprake van 'in de hoop des eeuwigen leven' maar daar gaat het niet om er een onzekere verwachting.Integendeel, in de Bijbel wordt over hoop gesproken als een vaste zekerheid. In Hb 6:18,19 is sprake van de hoop als een anker van de ziel, welnu een anker is een vaste zaak. De Schriftgebruikt het woord 'hoop' alleen omdat het gaat om een zaak die nog niet gezien wordt.

De uitdrukking 'ontslapen in de hoop van het eeuwige leven' is dus op zichzelf niet onbijbels, mits er geen twijfel aan het behoud mee wil uitdrukken.

Tegen de uitdrukking 'ontslapen in de hoop', (enz...) valt niets in te brengen, want de Bijbel spreekt over het sterven van de gelovigen als over een ontslapen (zie 1 Ko 15:18; ! Th.4:14). Dat betekent niet dat de gelovigen na hun dood in een slaaptoestand verkeren. Nee, ze ontslapen, ze slapen hier als het ware weg om bij de Heer hun 'ogen' op te slaan. Over de toestand na de dood spreekt de Schrift heel duidelijk en als volgt:
In Lk 16:23 is sprake van de rijke man, die na zijn dood in het dodenrijk was in de plaats van de pijn. Lazarus daarentegen was bij Abraham in een gelukzalige toestand.
In Fp 1:23 spreekt hij zijn verlangen uit om heen te gaan (te sterven) om dan 'met Christus' te zijn en hij zegt ervan dat dat verreweg het beste is.
Tegen de moordenaar op het kruis heeft de Heer zelf gezegd: 'Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn' (Lk 23: 43).
In Op, 6:9-11 is sprake van mensen, die om hun geloof ter dood zijn gebracht en die 'onder het altaar verkeren'.
Zij bestaan na het sterven dus nog terdege en dat in een bewuste toestand.